website van Herman van Veldhuijzen
- www.hermanvv.info -
Mijmeringen 71 t/m 80
- Generaties, om het gesprek aan te gaan - 1 - Kenmerken Generatie Zoomers 71 *
- Generaties, om het gesprek aan te gaan - 2 - Hoe generaties elkaar versterken of in de weg zitten 72 *
- 10 jaar geleden overleed René Gude - 1 73
- 10 jaar geleden overleed René Gude - 2 74
- De Verschillende Stoa’s: Oud, Midden, Jong en Epiktetos 75
- Nog een paar Stoa-wijsheden 76
- Vanwaar mijn aandacht voor de Stoa? 77
- Intuïtie, de zin daarvan 78
- Moet je willen leven als een stoïcijn?79
- Je moet lijden om gelukkig te kunnen zijn, dacht Nietzsche 80
"Je kunt schrijven zonder schrijver te zijn, zoals je kunt pianospelen zonder pianist te zijn"
(Gerwin van der Werf).
Als je mij iets wil laten weten, dan kun je me mailen: h.v.veldhuijzen@gmail.com
Generaties, om het gesprek aan te gaan - deel 1 -
Kenmerken Generatie Zoomers 71
Al is het maar om de juiste toon te vinden en de goede vragen te kunnen stellen. Ik doel dan op de ge-sprekjes die ik zo af en toe heb met mijn kleinkinderen die in de pubertijd zitten of daar al voorbij zijn. De Z-generatie dus. Die communicatie valt niet altijd mee. Dat komt ook omdat ik, hangend tussen de Silents en de Boomers, heel wat generaties moet overbruggen om nog iets te snappen van wat hen bezig houdt en over hun manier van leven. Een ‘generatieprobleem’? Wellicht.
Dus het wordt hoog tijd dat ik me wat meer ga verdiepen in wat generaties na mij bezighoudt. Dat geldt overigens ook andersom, vind ik. Ik heb me pas later (te laat?) gerealiseerd uit welke tijd mijn ouders kwamen. Daarenboven kan dergelijke informatie ook verhelderend werken als ik, maatschappelijk gezien, de reacties van generaties na mij probeer te plaatsen.
Tijdens mijn levensperiode zie ik een zes-tal (!) generaties voorbijkomen:
Wat mij opvalt is dat de genoemde generaties maar van korte duur zijn en elkaar na steeds minder jaren
opvolgen.
Strikt genomen - gelet op mijn geboortejaar - hoor ik tot de ‘stille generatie’. En mijn ouders zeker. Maar ik
deel mijzelf toch liever in bij de ‘babyboomers ’ omdat die toch de tijd bestrijken waarin ik ben gevormd tot
wat en wie ik nu ben.
De Z-generatie (de Zoomers), daartoe behoren mijn kleinkinderen. Zij krijgen van mij het volle pond!
Zoomers (generatie Z) zijn geboren na 1997.
Dus nog een jonge generatie die politiek zeer
bewust is (of wordt) en daar steeds meer naar
handelt.
Velen zijn hoogopgeleid of worden dat.
Ze zijn opgegroeid met sociale, economische
en politieke turbulentie: de financiële crisis, de
eurocrisis, de migratiecrisis, de Brexit en de
coronapandemie. Pfoe, da’s best heftig!
Ze geloven dat de staat (niet de markt) sociaal
en economisch meer moet ingrijpen. Ze zijn
hyper individualistisch en gefixeerd op onrecht.
Zoomers worden grootgebracht met polarisatie,
fragmentatie en uitdagingen.
Ook kunnen Zoomers flink ‘woke’ zijn, ofwel
politiek correct: ze kopen niet bij ‘foute’ bedrijven, steunen positieve discriminatie en eten vegan. Ze zijn beleefd, sociaal en niet materialistisch. Ze haten verspilling en kopen vaak kleren tweedehands. Velen hebben homo- en trans-vrienden; en dat maakt ze geen bal uit!
En dan die eeuwige niet-deugende ‘jeugd van tegenwoordig. ’Daarmee gaat het eigenlijk al eeuwen de verkeerde kant op. Zo zou de Griekse filosoof Sokrates al gezegd hebben dat ‘onze jeugd tegenwoordig een sterke hang heeft naar luxe. Ook hebben ze slechte manieren, minachting voor het gezag en geen eerbied voor ouderen’.
’t Is toch wat…
Zoomers verwachten dat bedrijven politiek stelling nemen. Volgens onderzoek zegt 44 % van hen dat ze als medewerker loyaler zijn aan hun baas als de ceo kleur bekent over belangrijke politieke thema’s. In de techsector is dat zelfs 75 %. Van Generatie X, de generatie vóór de millennials, zegt maar 16 % dat. En van de nog oudere babyboomers ook maar 18 %.
Het is deze Gen Z die voor de hele samenleving bepaalt welke spijkerbroeken gedragen worden en welke emoji’s je echt niet meer kunt gebruiken.
Opmerkelijk is dat steeds meer jongeren zich voelen thuisvoelen bij nieuwe vormen van conservatisme. Ze sluiten zich aan bij politieke partijen zoals Forum voor Democratie, SGP, PVV en CDA. Er bestaat een grote Europese studie die EU-burgers bevraagd over hoe zij denken over gezin, werk, religie en politiek. En daaruit blijkt dat vooral de Nederlandse jeugd conservatiever wordt! Bij hen is een kentering in denken zichtbaar als we het hebben over hun standpunten over abortus, religie, familie en seksuele moraal. Ze blijken minder tolerant dan voorgaande generaties. Ze zien de wereld veranderen op een manier die volgens hun niet oké is. Daarom zijn veel jongeren (vooral jongens) op zoek naar structuur en die vind je bij het rechtse conservatisme van bijvoorbeeld Wilders en (vooral!) Baudet…
Ik denk dat dit te maken heeft met een verlangen naar meer overzicht, houvast en structuur. Daarom spreekt ook de nationalistische natiestaat ze aan. En dat geldt evenens voor de oude rolpatronen. Die bieden volgens deze jongeren structuur. Het vooruitzicht voor jongeren was immers dat alles steeds maar beter zou worden: je zoekt een studie die bij je past, je vindt de liefde die bij je past, het moet allemaal echt leuk worden. Dat was vijftig jaar geleden ook zo, vinden ze. Toen had je als man een duidelijke positie als kostwinner. Nu moet je een roeping hebben… Dat is veel lastiger.
Dit nieuwe conservatisme waarover ik het hiervoor had, wordt ook wel reactionair conservatisme genoemd of liberaal conservatisme. Maar het heeft niets te maken met het behoudende conservatisme uit de jaren ’50. Verder zijn we geneigd om deze jongeren nazistisch te noemen of automatisch met de jaren ‘30 of ‘40 van de vorige eeuw te vergelijken. Maar ook dat lijkt me niet terecht. Deze jongeren zijn misschien meer zoals de nozems in de jaren 50, de provo's van de jaren ‘60 en de punkers van de jaren ‘80. Dus een soort van tegenbeweging, maar nu niet progressief maar behoudend. Ook de invloed van het studieleen-stelsel op studerende jongeren en het feit dat de toekomst voor veel jongeren financieel zo onzeker is, maakt hen conservatiever.
We lezen dat scholieren en studenten gebukt gaan onder prestatiedruk, eenzaamheid, uitputting, stress, burn-outs en depressiviteit. Eén op de zes jongeren loopt rond met suïcidale gedachten. De problematiek is inmiddels door zoveel onderzoeken aan het licht gebracht en bevestigd dat zij niet meer valt te negeren.
Het is al met al je kont tegen de krib gooien, omdat je toekomst onzeker is; een vorm van protest en een zoektocht naar houvast. En het ook is een reactie op hun ouders met hun vooruitgangsdenken. Nog alge-mener: ze zijn kritisch over precies dat wat vorige generaties hebben bevochten.
Ze denken in ‘memes’, in een online-cultuur, en ze gebruiken een beeldtaal die door ‘ons oudjes’ niet wordt begrepen. En de informatiestromen via internet zorgen voor een lawine aan van-alles-te-veel. Ouderen kijken naar het achtuurjournaal, maar jongeren zien veel meer. Ze volgen de mainstreammedia, maar ook al het andere.
Inderdaad, om moe van de worden…
(wordt vervolgd)
Generaties, om het gesprek aan te gaan - deel 2 -
Hoe generaties elkaar versterken of in de weg zitten 72
Al is het maar om de juiste toon te vinden en de goede vragen te kunnen stellen. Ik doel dan op de ge-sprekjes die ik zo af en toe heb met mijn kleinkinderen die in de pubertijd zitten of daar al voorbij zijn. De Z-generatie dus. Die communicatie valt niet altijd mee. Ook niet omdat ik, hangende tussen de Silents en de Boomers, heel wat generaties moet overbruggen om nog iets mee te krijgen van wat hen bezig houdt en van hun manier van leven. Een ‘generatieprobleem’? Wellicht.
De vraag is of en hoe generaties elkaar versterken of in de weg zitten. Of, in hoeverre wij – per generatie – onszelf sterker maken of juist niet.
Onderlinge verschillen tussen mensen worden niet alleen bepaald door de generatie waartoe ze behoren. Ook de levensfase waarin we ons bevinden is bepalend.. Belangrijke momenten zijn dan bijvoorbeeld zelfstandig gaan wonen, kinderen krijgen, werken en met pensioen gaan. En per levensfase herschikken we onze prioriteiten. Zo neemt de waarde die we hechten aan geld verdienen af naarmate we ouder worden. Ook zie je, kijkend naar ons stemgedrag, dat mensen met de jaren conservatiever worden. En naast onze levenscyclus worden we ook beïnvloed door periode-effecten en plotselinge gebeurtenis-sen in ons leven.
Mijn conclusie is dat het bij verschillen tussen oud en jong niet alleen gaat over generatieverschillen. Het gaat ook over het verschil in leeftijd of levensfase. Jongeren en ouderen lijken meer op elkaar dan we den-ken. Wat verandert, is vooral de wereld om ons heen. Er is ook niet zozeer sprake van een ‘generatie-oorlog’, maar we groeien uit elkaar.
In de vorige afleveringen over generaties hebben we kunnen vaststellen dat de opeenvolgende generatie-vertegenwoordigers zo hun eigen kenmerkende eigenschappen hebben.
Hierbij is onze eigen ervaring met de wereld en onze omgeving nogal bepalend: als kind voelen we ons verbonden met leeftijdsgenoten en merken we al gauw dat we anders zijn dan onze ouders die in onze ogen uit een andere tijd met andere ideeën komen. Zo waren In de jaren ’60 vooral de jongeren gevoelig voor een nieuw waardensysteem met meer vrijheid, terwijl de oudere generatie best tevreden was met een comfortabel leven. En de smartphone kwam in 2007 voor alle leeftijden beschikbaar. Maar die heeft het leven van een vijftienjarige waarschijnlijk een stuk meer beïnvloed dan dat van de oudere generaties.
En hetzelfde geldt voor het internet. In de manier waarop we nieuws vergaren zien we dat terug. Voor oudere generaties is het nog vaste prik om dagelijks het journaal aan te zetten. Voor een jongere niet. In dit verband is het interessant hoe sociale media door de verschillende generaties worden gebruikt. De boomers bevinden zich online op heel andere plekken dan de zoomers. Hoewel whatsapp nog steeds door alle generaties wordt gebruikt, verschil-len andere sociale media per generatie in populariteit. Zo is Face-book onder Gen Z het minst populair. En zo’n tachtig procent van die generatie heeft Insta. Onder millen-nials, generatie X en boomers is dat veel lager. Snapchat en Tiktok zijn met 68 en 50 procent overwegend het domein van Gen Z
Maar ook andere dingen bepalen hoe de generaties zich van elkaar onderscheiden. Historische gebeurte-nissen bijvoorbeeld. Maar ook langzamere ontwikkelingen zoals een veranderende tijdgeest spelen een rol. Zo was er één belangrijke gebeurtenis die een gat sloeg tussen de boomers en generatie X, namelijk de invoering van de Mammoetwet in 1968. Die gaf alle kinderen, ongeacht hun sociale klasse, de kans om naar het hoger onderwijs door te stromen. Velen van hen konden opeens een heel ander soort baan krij-gen dan hun ouders!
Je ziet per generatie een aantal dingen geleidelijk toe- of afnemen.
Zo zijn we ons in de maatschappij steeds meer klant gaan voelen, in plaats van burger. Dat komt, doordat het in de samenleving steeds meer gaat om de vraag: wat wil jij? We hebben steeds meer te kiezen.
Een dergelijke beweging zien we ook ten aanzien van hiërarchie. De aversie daartegen ontstond bij de boomers, maar is blijven toenemen. En we verwachten nu meer dat wordt uitgelegd waarom een regel een regel is.
Ook de tendens dan jongeren minder drinken dan ouderen en dat zij minder religieus zijn, is duidelijk waarneembaar. En mensen uit generatie X zijn tevredener met hun werk dan millennials.
Zodra het over generaties gaat, voelt het alsof we als rivaliserende groepen tegenover elkaar staan. Maar zo is dat natuurlijk niet. Daarenboven zijn veel dingen die wij generationeel noemen, dat niet altijd. En ‘generatiekloven’ zijn meestal een stuk minder groot en gapend dan we denken. Verschillen over bijvoor-beeld de bezorgdheid om het klimaat tussen generaties zijn nogal klein.
Maar als je generaties vergelijkt, vind je toch wel degelijk ver-
schillen. Bijvoorbeeld in gedrag, overtuigingen of culturele
voorkeuren. Maar of boomers nou echt alles voor de jongere
generaties alles hebben verpest, zoals de jonkies beweren, is
maar de vraag. Eigenlijk valt dat best wel mee. Babyboomers
doneerden in 2018 bijvoorbeeld een hoger percentage van hun
inkomen aan goede doelen dan generatie X en millennials.
Ook doen ze maandelijks meer vrijwilligerswerk. En boomers
waren in hun jeugd meer betrokken bij het milieu dan de gene-
ratie X en de millennials in hun jonge jaren.
Boomers kenden daarenboven betere economische omstandig-
heden dan hun kinderen en zagen hun inkomen sterker toenemen. Velen konden op jonge leeftijd een woning kopen en plukten mettertijd de vruchten van de enorme stijging van de waarde van vastgoed. Maar ook qua autobezit, seksuele activiteit, de populariteit van het huwelijk zijn jongeren niet radicaal anders Het duurt bij de latere generaties door hun uitgestelde volwassenheid wel langer voordat we gelijkenissen met voorgaande generaties zien optreden.
In alle generaties zijn de zogenaamde ‘formatieve jaren’ (tussen je 15-de en 25-ste jaar) heel belangrijk. In die levensperiode ben je het gevoeligst voor invloeden uit je omgeving. Die neem je je hele leven mee en vaak hebben leeftijdsgenoten veel van dezelfde invloeden mee gekregen. Dingen die gebeuren in je formatieve jaren hebben een grote invloed op je gedrag of voorkeuren. Wij vormen onze waarden en ons gedrag dus vooral als late tieners en jonge twintigers. Dat betekent dat de gebeurtenissen in die jaren een groot stempel drukken op hoe we ons als individu ontwikkelen.
Dat is bijvoorbeeld goed terug te zien in verschillen in muzieksmaak. De babyboomers zijn in de jaren zestig opgegroeid met The Beatles, de Stones en Simon & Garfunkel. En hun voorkeur gaat nog steeds uit naar deze muziek als ze ouder worden.
Op cultureel vlak is onze samenleving de laatste decennia enorm veranderd. Zo lopen vandaag de me-ningen van jong en oud vooral uiteen op het vlak van nieuwe thema’s zoals de Black Lives Matter-protesten, genderidentiteit en transgenderrechten. Doorgaans is dit echter de start van een verandering waarin de oudere generaties de jongere gaan volgen. In elk geval is de kloof tussen generaties vandaag de dag niet groter dan bijvoorbeeld in de jaren zestig van de vorige eeuw.
Opvallend in de tijdgeest van nu is dat we geïndoctrineerd zijn met de ge-
dachte dat succes een keuze is, zoals de cup-a-soup-reclame van enkele
jaren geleden zei. De keerzijde van dit idee is dat er geen excuus kan zijn
voor falen. Wanneer je gelooft dat je eigen leven volledig maakbaar is en
dat de verwezenlijking van je ambities uitsluitend afhangt van je eigen in-
zet en vechtlust, is de bittere consequentie dat je tevens gedwongen bent
te geloven dat alle tegenvallers je eigen schuld zijn.
Zie hier mijn al vaker gesignaleerde probleem in mijn Mijmeringen. We den-
ken tegenwoordig dat alles maakbaar is en dat het aan onszelf ligt of we in
ons leven slagen of niet. En dit agonistische samenlevingsmodel is inmid-
dels ook neergeregend op onze jeugd. Zij hebben geen vriendjes en vrien-
dinnetjes meer, maar een ‘peer-group’, met wie zij in voortdurende competi-
tie zijn en van wie zij zich moeten onderscheiden. Ouders nemen een twee-
de hypotheek op hun huis om bijlessen te kunnen betalen voor hun kinde-
ren, want die dienen ten koste van alles voor te sorteren op een glansrijke
en vooral lucratieve maatschappelijke carrière. En de magische spiegel van de koningin in het land van Sneeuwwitje is tegenwoordig een smartphone vol sociale profielen.
We hebben ons laten besmetten door een neoliberaal, Angelsaksisch, competitief samenlevingsmodel, waarin een winnaarsmentaliteit hoger wordt gewaardeerd dan ‘gewoon’ plezier in het spel, waarin ambitie belangrijker wordt geacht dan dagdromen, waarin egoïsme wordt beschouwd als een voorwaarde voor een succesvol leven en waarin altruïsme gezien wordt als een zwakte.
Nu maar hopen - want ik wil positief eindigen - dat een toekomstige generatie in staat zal zijn om de be-denkelijke inhoud van deze laatste alinea's te relativeren en te nuanceren!
10 jaar geleden overleed René Gude - 1 73
Gude bleef zijn leven lang een kritisch optimist.
Door hem ben ik er achter gekomen dat ook ik
daar goed mee uit de voeten kan. De Mijme-
ringen 73 en 74 zijn een ode aan hem!
Als kritisch optimist kreeg René Gude (1957-
2015) veel tegenslag te verwerken. Tot het ein-
de van zijn leven propageerde de voormalig
Denker des Vaderlands zijn ‘filosofisch humeur-
management’.
René Gude wordt op 2 maart 1957 geboren in
Surabaya (Indonesië). Een jaar later keert het
gezin terug naar Nederland, waar Gude op-
groeit in Haren en Laren. Hij begint na zijn eind-
examen aan een studie sociale geografie.
Maar hij stelt liever fundamentele vragen over
de leerstof dan dat hij deze tot zich neemt en
stapt daarom over op filosofie.
Gude verruilt de universiteit voor een plek bij
Filosofie Magazine (1992), eerst als adverten-
tieverkoper, later als hoofdredacteur en uitge-
ver. In die tijd zet Gude zich ook succesvol in
voor de invoering van filosofie in het curriculum
van de havo en het vwo. Als hoofdredacteur
van het Magazine munt hij de term ‘cultuuroptimist’ en kruist hij met een vlijmscherpe vrolijkheid de degens met de vele zwartkijkende opiniemakers van zijn tijd. In 2002 wordt Gude directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) waar hij al eerder heeft gewerkt in zijn studententijd als inwonend conciërge en klusjesman. Het cursusinstituut bloeit onder zijn leiding op en hij kan zich bovendien volop wijden aan het lesgeven over zijn favoriete filosofen. ‘Er is niets prettiger dan leraar zijn,’ zegt hij aan het einde van zijn leven. ‘Als docent krijg je op alles wat je beweert direct commentaar; wanneer je schrijft, moet je maar zien of er reacties komen.’
In 2007 krijgt deze optimist een zware tegenslag te verwerken. Er wordt bij hem botkanker ontdekt. En door het zware ziekteproces en een beenamputatie moet Gude in 2013 afscheid nemen als directeur van de ISVW. Hij verdwijnt echter niet uit de filosofie, maar wordt Denker des Vaderlands. In deze rol wordt hij een bekende Nederlander. Hij vertelt openhartig op televisie over zijn ziekte en de steun die filosofie daarbij biedt. En hij begint zijn eigen gedachtegoed gestalte te geven. Dat steunt op twee pijlers: kritisch optimisme en humeurmanagement.
Kritisch optimisme gaat over onze houding in een schijnbaar chaotische wereld. En humeurmanagement gaat over onze verhouding met een wereld die ons tegenwerkt. ‘Een kritisch optimist beschouwt de wereld niet als minimum (een totale chaos) en ook niet als maximum (een paradijs). De wereld is op ieder willekeurig moment een voorlopig optimum: de best haalbare verhouding van kloterigheid en verrukking. Maar niets weerhoudt ons ervan om ons een voorstelling te vormen van een gunstiger verhouding en ervoor te ijveren dat die werkelijkheid wordt. Wij stellen ons gewoon een net iets beter optimum voor en richten ons doen en laten daarop in.’ (zie verder deel 2 - Mijmering 74).
10 jaar geleden overleed René Gude - 2 74
Gudes optimisme laat zich omschrijven als een combinatie van de
kentheoretische gedachten van René Descartes (1596-1650) en
Immanuel Kant (1724-1804).
Van Descartes neemt hij het idee over dat er, ondanks alle moge-
lijke twijfel en scepsis, een fundament van ware kennis is, en dat
we dat kunnen bereiken.
In de eerste regels van zijn Principes de la Philosophie merkt Des-
cartes op dat we als kind zoveel onware overtuigingen voor waar
hebben gehouden dat ‘een residu van veel van die opvattingen’
ons het zicht op de waarheid ontneemt. Gude herkent zich in dit in-
zicht: ‘Al hebben we veel redenen om te wanhopen over onze ge-
brekkige kennis, we kunnen deze toch grondig opfrissen, mits we
eens twijfelen aan alles waarin we ook maar de kleinste onzeker-
heid vermoeden’. Descartes stelt troostrijk dat de wereld kenbaar
is. De kritische optimist beschouwt de wereld niet als een totale
chaos, maar weet dat kennis ervan mogelijk is. Nu resteert alleen
nog het hoe.
Voor dat ‘hoe’ ging Gude bij Kant te rade. Gude vat Kants kentheo-
retische project op als een voortdurend verbeteringsprogramma.
Aan de ene kant de wereld en aan de andere kant het beeld dat wij vormen van die wereld, ons wereldbeeld. Dat wereldbeeld con-strueren we altijd; dat doen we noodzakelijk met zijn allen. Wij kunnen zo slecht waar-nemen, zo slecht redeneren, elkaar zo slecht verstaan dat alles wat we samen in elkaar knutselen een gebrekkige manier is om de wereld in kaart te brengen.’ Maar, het ís ten-minste een wereldbeeld. En het werkt nog best aardig ook. Dat betekent niet dat het wereldbeeld niet beter kan. We hebben dan ook een opdracht om het onophoudelijk te verbeteren. ‘In educatie schuilt het grote geheim van de menselijke natuur’ , zegt Kant.
Het kritisch optimisme maakt van een hoopvolle kentheorie een hoopvolle houding. Hoe je je ook tot de wereld verhoudt, het is altijd mogelijk om je een gunstiger verhouding voor te stellen en je ervoor in te zetten dat die werkelijk wordt. Of, zoals Gude zijn kritisch optimisme treffend samenvat: ‘Je kunt nadenken over je slechte gewoontes en besluiten betere gewoontes te ontwikkelen.’
Het kritisch optimisme zorgt voor een hoopvolle instemming met de wereld.
Maar wat als de wereld je steeds met tegenslagen overstelpt? Zoals al eerder gezegd, Gudes optimisme krijgt de ene knauw na de ander te verwerken. Dan kun je wel mooi hebben bedacht dat het op het besluit aankomt een beter wereldbeeld en betere gewoontes te ontwikkelen, maar als je dokter je vertelt dat je nog 10 procent kans hebt om de komende twee jaar te overleven, kom dan je bed nog maar eens uit. Gudes denken verschuift hierdoor van een project ter verbetering van een hoopvolle houding in de wereld naar een project om stand te houden in de wereld. Hij spreekt zelf van humeurmanagement en stemmingmakerij. Deze gedachten werkt hij het meest uit in een op televisie uitgezonden gesprek met Wim Brands, dat in boekvorm verscheen als ‘Sterven is doodeenvoudig. Iedereen kan het’ (2014). Die uitzending kan ik me nog goed herinneren. En het genoemde boek is het lezen meer dan waard!
Gude neemt zijn kritische optimisme als uitgangspunt om ertoe te redeneren dat som-berte ook maar een keuze is. ‘Soms is je beeld van alles somber terwijl de wereld daar onvoldoende aanleiding toe geeft. Sterker nog, het is lekker om te somberen’. Gude stelt voor om eerst je somberlust aan te pakken, alvorens je iets van de wereld vindt. Vaak genoeg geeft die wereld immers helemaal geen aanleiding tot somberte. ‘Dan’, zo stelt de optimist die ten tijde van het interview nog maar een paar maanden te leven heeft, ‘kun je ineens met van alles instemmen’.
‘Je verlamming verdwijnt en je hebt aandacht en energie over om iets aan de soms ake-lige rafelranden van het leven te doen. Dit is wat ik bedoel met humeurmanagement en stemmingmakerij: pas kritisch naar de wereld kijken als je je eigen rothumeur in be-dwang kunt houden. Het is allereerst een stemmingskwestie. We weten eerlijk gezegd allang wat we aan de wereld zouden kunnen veranderen. Het is helemaal niet zoveel en we weten eigenlijk ook wel hoe dat moet. Het enige wat er in de weg zit is onze stemming.’
Het zijn de laatste woorden die Gude zelf aan het papier toevertrouwt. Op 13 maart 2015 overlijdt hij. Zijn filosofisch nalatenschap laat hij na aan de Internationale School voor Wijsbegeerte, die veel ervan nog postuum publiceert.
“De wereld is op ieder willekeurig moment een voorlopig optimum”, is één van zijn uitspraken.
De Verschillende Stoa’s: Oud, Midden, Jong en Epiktetos 75
Het klassieke stoïcisme kan worden onderverdeeldl in drie periodes: Oude-, Midden- en Jonge-Stoa. Elk van deze periodes had zijn belangrijke filosofen. Tegenwoordig kennen we eigenlijk alleen nog maar de Jonge-Stoa. Dit komt gedeeltelijk omdat we van de Oude- en Midden-Stoa alleen maar wat fragmenten hebben en volledige teksten uit de Jonge-Stoa. Maar ook omdat men zich vanaf dan voornamelijk bezig gaat houden met praktische filosofie en niet meer met logica, natuurkunde, en wiskunde. En, zoals we weten, wij mensen zijn niet veel veranderd door de jaren heen. We hebben nog steeds dezelfde problemen en emoties als toen. De levensfilosofie van de Stoa, die gaat over de mens in zijn omgeving, is dus nog steeds relevant. En de afgelopen decennia is er een soort van nieuwe opleving van het stoïcisme waarneembaar met een moderne interpretatie van de oude levensfilosofie.
De oprichter van het stoïcisme - dus van de Oude Stoa - was Zeno van Citium. Hij is de grondlegger van de levensfilosofie van het stoïcisme. Helaas is van de periode van de Oude Stoa vrijwel geen enkele tekst bewaard gebleven.
De Midden-Stoa vormt een overgangsperiode waarin de ideeën die ontwikkeld waren in Griekenland hun weg vonden naar de Romeinse wereld.
Als we tegenwoordig spreken over het stoïcisme dan bedoelen we vrijwel altijd het stoïcisme van de Jonge Stoa, dat bloeide in het Romeinse Rijk. In tegenstelling tot de eerdere Stoa’s, ligt de focus van de Jonge Stoa vrijwel uitsluitend op de levensfilosofie. Dus over de mens in zijn omgeving: ‘hoe kunnen we omgaan met tegenslagen?’, ‘wat is een goed leven?’, ‘hoe kunnen we gelukkig worden?’
Binnen de Jonge Stoa zijn er vier belangrijke filosofen. Van
henzijn ook volledige teksten voorhanden. Seneca (één van
de eerste stoïcijnse filosofen die minder doctrinair en dogma-
tisch is), Musonius Rufus (leraar van Epictetus), Epictetus
(zie verderop) en Marcus Aurelius, de latere keizer van het
Romeinse Rijk, die in zijn persoonlijke dagboek constant aan
het reflecteren is over hoe hij een beter mens en een betere
keizer kan worden.
Epiktetos en de Stoa
Het boek ‘De wereld vóór God’ van Kees Alders biedt een in-
troductie tot de filosofische stromingen van de oude wereld. Marcus Aurelius
Ook Epiktetos (ofwel ‘Epictetus’), grondlegger van de Stoa, wordt daarin behandeld. Over het Stoïcijnse gedachtengoed heb ik het al eerder gehad in Mijmering nr. 20. In deze en volgende Mijmering ga ik er – met dank aan het zoéven genoemde boek - wat uitgebreider op in. Met Epiktetos als centrale figuur.
Epiktetos leefde in de tweede helft van de eerste eeuw van onze jaartelling. Een deel van zijn leven was hij slaaf. Slavernij was in Rome niet aan ras of afkomst gebonden en niet alle slaven werden even slecht behandeld. De slaven in de mijnen hadden het uitzonderlijk slecht, maar slaven bij een meester in de stad behoorden vaak tot het hogere personeel en konden zelfs eigen vermogen beheren. Zo ver schopte Epiktetos het waarschijnlijk niet, maar als slaaf had hij het in ieder geval toch redelijk goed getroffen. Van zijn meester, Epafroditos, mocht hij filosofie studeren. Nadat hij was vrijgelaten of zich had vrijgekocht, bracht Epiktetos zijn jaren door als filosofisch docent. Eerst in Rome en later in Epirus, in het huidige Griekenland. Tot zijn publiek behoorde onder andere Hadrianus, de latere keizer van Rome.
Zelf heeft Epiktetos nooit geschreven. Maar op basis van zijn onderwijs vervaardigde een van zijn leer-lingen en geschiedschrijver, Arrianus, een handboekje Encheiridion. En Arrianus gaf ook college-dictaten uit. Het handboekje gaat onder meer in op ‘de vrije wil’ en het onder-scheid tussen dingen die binnen onze macht liggen en zaken die daarbuiten liggen. Dit handboekje heeft trouwens ook invloed gehad op de cognitieve therapie binnen de hedendaagse psychologie.
De stoïcijnen hadden een deterministisch wereldbeeld. Alles gebeurt zoals het gebeuren moet. Dit staat natuurlijk op gespannen voet met het idee van de vrije wil. Want een vrije wil is onmogelijk in een wereld waarin alles al vastligt. En in een wereld waarin alles vastligt kun je ook geen vrije emoties hebben. En, als alles van tevoren al vast ligt en alles zeker is, waarom zou je dan nog je best doen? Ofwel, de Stoa zou kunnen worden verweten dat het aanzet tot lijdzaamheid.
De vroege stoïcijn Chrysippos had hier een – zij het theoretisch - antwoord op. Er zijn twee zaken, zo stelt hij, die bepalen hoe een cilinder van een berg afrolt: de steilheid van de berg en de vorm van de cilinder. Op het eerste heeft de cilinder geen invloed, voor het tweede is de cilinder zelf wel degelijk ‘verant-woordelijk’, omdat dat om een intrinsieke eigenschap gaat. Dat is de vrije wil van de cilinder: de intrinsieke eigenschappen.
Dit lijkt een flauwe truc. En veel denkers brengen hier tegenin dat in een volkomen deterministische wereld iets of iemand ook op zijn eigen intrinsieke eigenschappen weinig invloed heeft. We zijn toch immers geen ontwerpers van onszelf? We zijn er een gevolg van. In onze huidige tijd zijn we geneigd determinisme te zien als een filosofie die leidt tot de conclusie dat alles bestaat uit lijdzame en willoze materie.
De stoïcijnen zien dit anders. Zij hebben weliswaar een deterministisch wereldbeeld, maar geen mecha-nistisch wereldbeeld. Wij zijn geen willoze slaaf van dingen die ons vormen, maar een actief deel van het wereldgebeuren. En dat bestaat niet uit dode materie. Alle materie is volledig doordrongen van een krach-tige wereldgeest, noem het een soort levensvonk. En iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen rol in dat gebeuren. Dat wat van onszelf is, daar zijn we volgens de stoïcijnen dus wel degelijk verantwoordelijk voor.
Epiktetos is de stoïcijn die dit inzicht verder heeft uitgewerkt. De kern van Epiktetos’ leer wordt goed samengevat in het volgende citaat, dat overigens niet van hem is:
‘Maak gebruik van wat in je macht ligt, en aanvaard het overige zoals het komt. Sommige dingen zijn aan ons om te doen en andere dingen zijn niet voor ons weggelegd. Onze meningen zijn van onszelf, net als onze impulsen, verlangens, afkerigheden. Onze lichamen zijn niet van ons, evenmin als onze bezittingen, onze reputaties of onze openbare ambten.’
Volgens Epiktetos zijn er dus twee scenario’s: soms zijn we bij machte dingen te veranderen en soms liggen dingen buiten onze macht. Aan de dingen die buiten ons vermogen liggen kunnen we vaak maar weinig doen. Maar binnen onze macht ligt wel onze houding tegenover omstandigheden. Dus stel, je breekt je been op een heel onhandig moment. Dan kun je je daar over opwinden, of bij de pakken neer zitten. Epiktetos nu stelt dat je de situatie zoals die is niet kan veranderen. Wat je wél kunt doen is er het beste van maken. Bijvoorbeeld door te genieten van de voorgeschreven rust. Het je verzetten tegen zaken waar je geen invloed op hebt, is het ultieme recept voor ongeluk. Maar waar we wel invloed op kunnen hebben, zijn onze eigen emoties.
Nog een paar Stoa-wijsheden 76
Als ik ruzie met iemand heb, dan ben ik waarschijnlijk kwaad omdat die ander de zaken anders ziet dan ik. Dan kan ik proberen te overtuigen en misschien wel met succes. Maar als dat succes uitblijft, dan heeft het weinig zin daar kwaad over te zijn of te blijven. Want dan zijn er twee dingen mogelijk: De ene uiterste mogelijkheid is dat ik gewoon ongelijk heb. Ik maak een denkfout en ben dus onterecht kwaad. Daarmee berokken ik vooral mijzelf schade. De andere uiterste mogelijkheid is dat ik wél gelijk heb. Maar ook dan ben ik onterecht kwaad. Want de ander doet aan zelfbedrog. Dan moet ik niet kwaad op hem of haar zijn, maar kan ik beter medelijden hebben. Immers, door een denkfout te maken doet die ander vooral zichzelf schade aan.
In beide gevallen is het dus onredelijk om kwaad te zijn. Daar heb ik uiteindelijk alleen mezelf mee. Op datgene waarop ik kwaad ben, heb ik weinig invloed. Maar het ‘kwaad worden’ doe ik uiteindelijk zelf, en dat proces kan ik wel beïnvloeden. Bijvoorbeeld door mildheid te betrachten, een open houding aan te nemen of afleiding te zoeken. Door tot rede te komen kan ik mijn kwaadheid te lijf gaan. En dat is aan te raden, want kwaadheid is een bijzonder onprettige emotie. Daarenboven leidt kwaadheid tot weinig goeds.
Een andere wijsheid is dat een gevecht voeren met de omstandigheden meestal zinloos is. Het is het ge-vecht met jezelf waar het om draait. De les van Epiktetos is dat zelfsturing begint met het onderkennen van je eigen beperkingen. Vrijwel al het menselijk falen komt voort uit onrealistische verwachtingen. Wie zich concentreert op de dingen die binnen zijn macht liggen, heeft het meeste succes en de grootste kans om geluk te bereiken.
En dan onze emoties. Epiktetos raadt een afstandelijke houding aan. Ook ten aanzien van verdriet. De stoïcijnse les is: heb het moment lief, ken jezelf, doe je plicht, en praktiseer verder volkomen onthechting. Wie niet kan accepteren dat alles waar we van houden vergankelijk is, leeft continu in angst en kan niet gelukkig zijn. Sterker nog, hij kan eigenlijk niet eens echt houden van dat wat er is. Daarvoor neemt de angst in zijn leven teveel ruimte in.
Bij de filosofie van de Stoa krijgt de moderne lezer al snel het idee dat de gegeven adviezen makkelijker zijn gegeven dan opgevolgd. Daar waren ze zich zelf ook van bewust. Het accepteren van de dingen zoals ze zijn, is volgens ‘de late stoïcijnen’ niet zomaar te bereiken door genoeg kennis te vergaren zoals ‘de vroege stoïcijnen’ meenden. Het is een geestelijke oefening. Zo vergt het overwinnen van woede een hele inspanning. En het overwinnen van verdriet lukte bijvoorbeeld Seneca ook niet, gaf hij zelf toe. Vooral verdriet door het verlies van dierbaren is een nauwelijks of niet te overwinnen iets.
Maar wie het niet probeert, komt nergens. Zo raadt Seneca zijn lezers
aan om filosofische inzichten innerlijk te blijven herhalen, als waren het
gebeden. De ware stoïcijn prent zich als ochtendritueel in hoe zaken in
elkaar zitten, spreekt zichzelf gedurende de dag continu toe en herhaalt
gedurende de dag continu toe en herhaalt voor het slapengaan nog-
maals die wijsheden.
Dit stoïcijnse zelfprogrammeren lijkt haaks te staan op het 'volgen van je
gevoel’, dat in onze tijd zo populair is. Tegenwoordig gaan de meeste
mensen ervan uit dat iemand eerst een gevoel heeft en op basis daar-
van een keuze maakt. In de stoïcijnse leer is het gevoel echter juist iets
dat rationeel geprogrammeerd kan worden. Iemand maakt een keuze
en zijn gevoel volgt die keuze. Iemand die bijvoorbeeld de keuze maakt
om vriendelijk te blijven tegen een onbeleefde klant zal zich vervolgens
ook daadwerkelijk meer beheerst en kalm voelen dan iemand die zich
laat gaan. Dit, aldus de stoïcijnse leer. En de moderne psychologie toont aan dat die stoïcijnse gedachte-gang helemaal zo gek nog niet is.
In de moderne sociale psychologie is een effect beschreven wat men ‘cognitieve dissonantie-reductie’ (cd) noemt. In een discussie over euthanasie, een aantal jaren geleden, werd mij verweten dat ik niet in de ga-ten had dat er bij mij sprake zou zijn van een dergelijke cd. Ik wist toen niet wat dat was en liet het daarbij. Nu, na kennisname over cd, weet ik het zeker: mijn pleidooi voor euthanasie heeft weinig of niets daarmee van doen. Maar goed, dat is terzijde…
Bij cd, zo weet ik nu, gaat het om het aanpassen van je gevoel wanneer je te maken krijgt met tegen-strijdige overtuigingen en overtuigingen die tegenstrijdig zijn met de situatie. Zo zal iemand die gedwon-gen wordt in een blauwe auto te rijden terwijl hij oorspronkelijk een rode auto mooier vond, na een paar maanden rijden in zijn nieuwe auto het blauw vanzelf meer gaan waarderen. Uit onderzoeken blijkt zelfs dat wanneer iemand gedwongen wordt een vervelende taak uit te voeren, hij of zij dat werk op den duur als meer positief gaat ervaren. En wanneer wij iemand die wij zeer waarderen een kunstwerk horen aanprijzen dat we oorspronkelijk afzichtelijk vonden, waarderen we niet zelden nadien dat kunstwerk toch meer.
Bij deze voorbeelden zien we dus dat we emoties onbewust aanpassen aan onze situatie. Gevoelens ver-anderen naar aanleiding van de keuzes die we gemaakt hebben, maar ook naar aanleiding van de keuzes die voor ons gemaakt worden. Gevoelens vallen kortom te beïnvloeden. We kunnen onszelf tot op zekere hoogte herprogrammeren. Dit is ook het uitgangspunt van de cognitieve therapie in de psychologie. En het stoïcijnse programmeren van de geest loopt daarop vooruit.
Vanwaar mijn aandacht voor de Stoa 77
Ik probeer in mijn Mijmeringen vooroordelen of voorkeuren te
vermijden. Maar mijn appreciatie voor het gedachtengoed van
stoïcijnen (zie Mijmeringen 20, 58, 75 en 76) mag duidelijk zijn.
En dat komt omdat de Stoa een filosofie vertegenwoordigt die
in de praktijk van alledag van waarde is gebleken.
In elk geval voor mij en veel anderen.
Hoewel het Stoagedachtengoed al 2000 jaar oud is, wint het de
laatste tijd aan populariteit. Het is in Amerika in een modern jas-
je gestoken (de ‘nieuwe’ stoa) en vervolgens overgewaaid naar
Nederland.
Een paar voorbeelden hoe de stoïcijnen mij in mijn recente leven hebben geholpen.
Vorig jaar had het er de schijn van dat ik iets zou mankeren aan bepaalde organen. En een traject van behandelingen en in-/uit ziekenhuizen leek voorstelbaar. Achteraf was er gelukkig sprake van loos alarm en zie je dat we ons vaak onnodig druk maken. Maar toch! In die onzekere fase stelde ik vast dat ik op het eventueel disfunctioneren van mijn ‘lijf’ geen invloed had. Maar wel over óf en in welke mate ik alsdan een behandeltraject zou aangaan! En mijn referentiekader was en is: uitzicht houden op de terugkeer van een acceptabele kwaliteit van leven. Met andere woorden, in overleg met medici wilde ik de vraag beant-woorden hoe mijn leven er na een voorgesteld behandeltraject uit zal zien en of dat dan nog de moeite waard is. De ‘ontdekking’ dat mijn eigen afwegingen daarbij een rol kunnen spelen, was toen voor mij een grote opluchting!
In maart en april van het afgelopen jaar kreeg ik twee longontstekingen achter elkaar met de eerste keer ook nog eens vocht achter de longen. Het hersteltraject na 10 dagen ziekenhuisopname verliep tamelijk moeizaam en de bijbehorende prednison-ondersteuning kon ik maar lastig afbouwen. Die ontstekingen zijn me als feit overkomen. En het trage herstel kon ik zelf weinig of niet beïnvloeden. Maar de wijze waarop ik dat proces heb beleefd en mentaal heb ondergaan kon ik wel beïnvloeden: laten gebeuren en niet force-ren, was de repeterende boodschap aan mijzelf. En, de kleine verbeteringen op-zich waarderen en niet afzetten tegen mijn conditie van vóór die ontstekingen. Maar ook, niet geforceerd hopen dat ik eind sep-tember weer naar mijn overwinterplek zou kunnen verkassen. Die beslissing kon ik beter uitstellen totdat ik de overtuiging had dat zoiets wel weer zou kunnen (of niet)., zo was mijn gedachte En dit alles hield ik mij regelmatig voorhouden.
Inmiddels ben ik weer op mijn overwinterstek. Dus dat is weer gelukt! Maar wel op voorwaarde dat ik al-daar kan terug vallen op vrienden voor het geval dat… Want tja, een man van 80 jaar kan op de meest onverwachte momenten iets vervelends overkomen, toch?! Maar dat kan ook gebeuren als ik in Nederland zou blijven. Daarenboven, als ik me laat leiden door dergelijke angstgedachten, dan kan ik beter plaats gaan nemen achter die roemruchte geraniums.
Dus welke afwegingen hebben een rol gespeeld en de doorslag gegeven toch te gaan. Ten eerste natuur-lijk dat vreselijke Hollandse weer. Dat was in november al verschrikkelijk. En dat werd er nadien niet beter op, zo kon ik op afstand concluderen op mijn zonnige Spaanse stek. En verder, als mij hier aan de Costa Blanca onverhoopt iets naars overkomt, weet ik me met een goede ziektekostenverzekering opgevangen door een Nederlandse huisarts en goede Spaanse zorgvoorzieningen. Daarenboven, ik ben als het moet op eigen gelegenheid eventueel in twee dagen ook weer thuis. Dus ik heb een ‘ziekenhuistas’ klaar staan voor het geval dat. Ook heel geruststellend. Dit alles overwegende en nadat ik het goed tot mij door had laten dringen, is een onzeker gevoel tot een rustig en acceptabel niveau teruggebracht.
Met andere woorden, ik probeer de wijsheid van de stoïcijnen toe te passen: doen wat binnen mijn macht ligt en accepteren waar ik geen invloed op heb. Dat klinkt misschien als een open deur. Maar om dat in praktijk te brengen vraagt toch om de nodige zelfreflectie en het bewust omgaan met het besef dat je de condities rond een op-zich onafwendbare gebeurtenis meer kan beïnvloeden dan je misschien aanvanke-lijk zou denken. En dat is – althans voor mij – een hele geruststelling. Wat ligt er in mijn macht en wat niet? En het verschil zien tussen wat me overkomt enerzijds en de omstandigheden waaronder dat gebeurt anderzijds. En bij dat laatste kijken hoe de situatie er uitziet als ik daar veranderling ten goede in heb kunnen bewerkstelligen. Een soort van creatieve zelfsturing die begint met het onderkennen van mijn beperkingen en het leren zien van realistische verbeter-mogelijkheden. Dus steeds je afvragen: kan ik hier iets aan doen en zo ja wil ik dat? Is het antwoord twee keer ‘ja’, dan is het tijd voor actie. Is het antwoord ‘nee’, laat het dan zoveel mogelijk los.
Beeld jezelf in wat iets met je doet en bepaal heel bewust een houding daar tegenover. En wissel de angst voor wat er allemaal mis kan gaan in voor een anders-gaan-kijken en het op waarde schatten van alterna-tieven. Omstandigheden zijn vaak ten goede te beïnvloeden en kunnen er alsdan beter uit gaan zien dan aanvankelijk werd gedacht.
Intuïtie, de zin daarvan 78
Intuïtie, daarover beschikken wij allemaal. Het woord komt uit het
Latijn en betekent letterlijk ‘innerlijk zien’. Intuïtie wordt vaak om-
schreven als iets weten zonder er over na te denken. Alsof je al
weet wat jou te wachten staat. Intuïtie wordt vaak gezien als het
zesde zintuig, een onverklaarbaar gevoel. Soms maken we een
keuze die niet de meest logische is, maar we nemen zo’n beslis-
sing dan op basis van een ‘onderbuikgevoel’, je intuïtie. De Zwit-
serse psychiater Jung stelde: ‘Intuïtie is de intelligentie van het
onderbewuste’. Het is ook een vermogen om de intenties of ge-
voelens van anderen in te kunnen in schatten zonder dat je over
veel bewuste informatie en argumenten beschikt.
Onderbewuste versus bewustzijn.
Maar goed. Dat onderbewuste van Jung, hoe zit het daarmee? Lange tijd heeft men gedacht dat het bewustzijn veruit superieur is boven het onderbewuste. Maar het onderbewuste kan tot 200.000 keer zoveel informatie verwerken als het bewustzijn. Men gaat er inmiddels ook van uit dat het bewustzijn veel informatie en overwegingen ‘leent’ van het onderbewuste. En op het gebied van vooroordelen staan het bewustzijn en het onbewuste vaak tegenover elkaar. Soms hebben we onbewust vooroordelen terwijl we die bewust niet willen hebben. Hoe het ook zij, het onderbewuste speelt een veel grotere rol dan je voor-heen misschien dacht.
Je onderbuikgevoel.
Je intuïtie volgen is niet hetzelfde als puur op je gevoel afgaan. Je krijgt een ingeving dat je iets moet doen of een bepaalde keuze moet maken, maar je kunt het niet verstandelijk beredeneren.
Waar komt dat vandaan?
Onze hersenen slaan onbewust informatie op. Dus zonder dat we het doorhebben. Als er iets gebeurt of iemand doet een uitspraak, dan scannen je hersenen de persoon of situatie en vergelijken die informatie met eerder opgeslagen gevoelens en ervaringen. En dat resulteert in dat ‘onderbuikgevoel’ waar ik het eerder over had. Maar wat is dat eigenlijk?
De hersenen staan constant in verbinding met het zenuwstelsel, een netwerk van neuronen. En die bevinden zich ook in je buik. Als je hersenen stress of spanning ervaren, leidt dat je bloed weg van de buik wat een ‘knoop in je maag’ veroorzaakt. Het kan ook de normale samentrekkingen van je darm veranderen, waardoor je je misselijk kunt gaan voelen. Deze connectie tussen het brein en je zenuwstelsel en je darmen is de basis voor dat ‘onderbuikgevoel’.
Waarbij helpt intuïtie?
Je intuïtie helpt je bijvoorbeeld om onder tijdsdruk beslissingen te kunnen nemen. Het schat dan snel een situatie in waardoor je een besluit kan nemen. Daarnaast helpt het om gevaar in te schatten, oplossingen te bedenken of om een complexe situatie te overzien. Maar het is niet altijd goed je intuïtie te volgen! Je intuïtie kan het ook mis hebben. Soms is het beter om goed na te denken over alle verschillende opties en om alle voors en tegens op een rijtje te zetten. Je intuïtie is eigenlijk meer een extra hulp bij het nemen van beslissingen.
Hoe kun je je intuïtie goed gebruiken?
Intuïtie werkt erg goed om sociale situaties in te schatten. Meestal is je intuïtie daar beter in dan je bewustzijn. Naarmate ik ouder word, ‘betrap’ ik me er steeds vaker op dat ik ineens een ingeving krijg tijdens een gesprek. En zo’n ingeving lijkt dan op het inschatten van een keuze binnen een gespreks-onderwerp of het ‘binnenkrijgen van een boodschap’. Een inschatting of een boodschap die ik steeds vaker als aannemelijk aan mij toelaat. Ook merk ik dat mijn intuïtie lijkt toe te nemen als ik me lange tijd met iets bezighoud. In het begin deed ik dergelijke intuïtieve ingevingen af als flauwekul en negeerde ik die. Maar nu ik er meer acht op sla en dergelijke ‘boodschappen’ aan me toelaat, ga ik er ook meer op ver-trouwen. Wel vind ik het dan raadzaam toch bewust de nodige vragen te stellen en dergelijke intuïtieve gedachten en conclusies te onderzoeken. Maar ook dat wordt minder omdat ik meer en meer vind dat ik op mijn intuïtie kan vertrouwen. Het lijkt wel of ik meer inzicht in de kracht en nauwkeurigheid van mijn intuïtie krijg. En ook ga ik steeds meer zien wanneer er wel of niet sprake is van intuïtie.
Eigenlijk word je – zo bezig zijnde - je meer bewust van alle gewoontes die je je leven lang hebt ontwikkeld en die je vervolgens slaafs volgt als instrument om beslissingen te nemen of iets in te schatten. Het is goed om dat te doorbreken en het leven minder op de automatische piloot van je bewustzijn te leven. Al die opgebouwde gedachtes, gewoontes en aangeleerde patronen geven weliswaar vorm aan hoe jij de wereld ervaart: vertrouwd en comfortabel. Maar het weerhoudt je er ook van om nieuwe dingen uit te proberen en het gevoel van vastzitten in en aan al die gewoontepatronen te doorbreken.
Meer in verbinding komen met je intuïtie is dan mogelijk een antwoord daarop.
Moet je willen leven als stoïcijn! 79
Volgens de oude stoïcijnen zoals Epictetus, Marcus Aurelius en Se-
neca is je geliefde verliezen in essentie hetzelfde als een glas dat
stukvalt. Je moet er niet ongelukkig van worden, want je kunt er
toch niets aan veranderen. Nou, da’s nog al wat!
En toch, voor een filosofie met zulke rigide leefregels, is het stoïcis-
me tegenwoordig opvallend populair. Er worden tienduizenden ex-
emplaren verkocht van boeken met stoïcijnse levenslessen. Het
stoïcijnse idee dat je je geluk en ongeluk in eigen hand hebt is ken-
nelijk zeer aantrekkelijk. Maar het is de vraag of je de huidige Stoa-
volgers echt stoïcijns kunt noemen. Je zou ook kunnen zeggen dat
die hedendaagse stoïcijnen een paar psychologische inzichten uit
het stoïcisme van stal hebben gehaald, maar de filosofie die erach-
ter schuilgaat vergeten. En ook is het maar net de vraag welke stoï-
cijn je als voorbeeld neemt. De ‘late’ stoïcijnen leefden heel anders
dan de allereerste stoïcijnen zoals Zeno van Citium.
En toch delen bijna alle stoïcijnen een aantal dezelfde grondregels.
Zo is er de gedachte dat je sommige dingen wel in de hand hebt,
maar andere dingen niet. Concentreer je op het eerste en laat het
tweede voor wat het is. Je moet niet willen dat de dingen gebeuren
zoals jij wil dat ze gebeuren, maar je moet ze willen zoals ze gebeu-
ren. Dan ben je gelukkig.
Zeno van Citium
Voor iedereen die zich met het stoïcisme bezighoudt, komt het uiteindelijk neer op de kernboodschap: richt je op wat je onder controle hebt.
Maar zo’n uitspraak staat niet op zichzelf; er zit een heel wereldbeeld achter. Neem je dat ook over of niet? Typisch voor het stoïcisme is bijvoorbeeld dat de werkelijkheid benaderd wordt vanuit het hoofd. Er ge-beurt iets en dan gaat de stoïcijn bedenken of hij er controle over heeft of niet. Het gaat om het verstand, de emotie mag hierbij geen rol spelen.
En toch is er wel ruimte voor positieve emoties bij de stoïcijnen. Hun belangrijkste positieve emotie is, wat je kunt vertalen met het woord ‘genegenheid’. Je voelt je verbonden met je kinderen, je ouders, je vrien-den. En je dient te voldoen aan je verplichtingen tegenover hen. Maar degenen voor wie je genegenheid voelt, hebben helaas niet het eeuwige leven, hoe graag je dat ook zou willen. De aanwezigheid van je man of je vrouw is iets dat je in bruikleen krijgt, zegt Epictetus. En je moet niet klagen als je hem of haar weer terug moet geven.
Maar niet rouwen zou onmenselijk zijn. Dus een stoïcijn zal nooit zeggen: mijn moeder is overleden, pech gehad. Maar het gaat erom dat je je door een dergelijk verlies niet onrechtvaardig behandeld voelt. Je hebt het leven van je dierbaren niet in de hand. Dus laat je niet meeslepen door woede als je een dierbare verliest. Woede is voor het stoïcisme zo wie zo bij uitstek een negatieve, ongewneste emotie.
Een andere grondregel is: Als je kwaad bent verzet je je tegen de manier waarop de wereld in elkaar zit, terwijl die volgens de stoïcijnen perfect geschapen is. Woede is dus een vorm van zelfoverschatting. Je zou kunnen stellen dat hier een van de problemen van het stoïcisme zit. Het laat namelijk geen ruimte voor negatieve emoties. Als jou onrecht is aangedaan wil je immers niet alleen een redelijke protestbrief opstel-len, maar je wil ook de straat op gaan en je stem laten horen.
Maar de woede die de stoïcijnen afkeuren, is een woede waarbij je jezelf niet meer in de hand hebt. Als je echt tot in je vezels kwaad bent, raak je de macht over jezelf kwijt. En als je de macht over jezelf kwijtraakt, voel je je diep ongelukkig. En een dergelijke kwaadheid en woede wijst de stoïcijn als onwenselijk af. Een dergelijke stoïcijnse houding is bedoeld om autonoom te zijn, om zelf te kunnen beschikken over geluk of ongeluk. Stoa-kenner Pierre Hadot gebruikte het beeld van de citadelle intérieure, de innerlijke burcht. Ook Marcus Aurelius had het daarover. In die burcht, in je innerlijke ik, ben je onkwetsbaar.
Een mooi idee hoor ik al denken, maar wel erg op het individu gericht en op het geluk van het individu. Het stoïcisme leert jou als individu inderdaad hoe jij gelukkig kan worden. En dat is ook het aantrekkelijke wat je terug ziet in zelfhulpboeken die vandaag de dag over het stoïcisme verschijnen. Maar dan vergeten we de stoïcijnse ideeën over genegenheid en verplichtingen naar anderen.
Hoe het ook zij, iedereen moet maar voor zichzelf bepalen of het stoïcisme iets is en hoe het je aan-spreekt. En ook hoever je wilt meegaan met hun ideeën.
Je kunt ook stoïcijns omgaan met kleine tegenvallers zoals het kapotvallen van een glas.
Of zelfs onbewogen blijven bij sterfgevallen en andere grote gebeurtenissen in je leven.
En alles daar tussen in.
Je moet lijden om gelukkig te kunnen zijn, dacht Nietzsche 80
Nietzsche kan ons helpen betekenis te geven aan een zinloos leven, zegt
filosoof Balthasar Thomass. ‘We moeten ja zeggen tegen het leven.’
Thomass (1967) is jazzpianist en filosofiedocent.
God is dood en de wereld is zinloos, dacht Friedrich Nietzsche (1844-1900).
Daarom staat de Duitse filosoof bij veel mensen bekend als een nihilist.
‘Maar Nietzsche probeert de samenleving juist te genezen van het nihilisme’,
zegt de Franse filosoof Thomass. ‘Want de dood van God is niet de oorzaak
van het nihilisme, maar het geloof in God is zelf nihilistisch’. Thomass: ‘De
nihilist heeft een onechte wereld nodig, een god, omdat hij niet gelooft in de
werkelijkheid. Omdat mensen geen betekenis weten te vinden in de werkel-
ijkheid, creëren ze ficties en mythologieën en presenteren die als de waarheid’.
Maar hoe vind je volgens Nietzsche dan wel betekenis in een betekenisloze
wereld?
Daarover schreef Thomass het boek Met Nietzsche aan de keukentafel.
Om voorbij te gaan aan nihilisme, moet je het doorstaan. Je moet de volslagen zinloosheid van de wereld doorleven. Je moet oog in oog komen te staan met het nihilisme en je eigen betekenis creëren.
Een vraaggesprek met Thomass.
Het klinkt als een paradox: de wereld is zinloos, dus moeten we onze eigen betekenis creëren. Is er nou wel of geen betekenis?
'Nietzsche gebruikt de kunstenaar als voorbeeld. De übermensch – degene die zijn of haar eigen bete-kenis weet te creëren – is een kunstenaar. Je kan een schilderij maken van de banaalste of lelijkste dingen, je kan geweldige foto’s maken van een parkeerplaats of een vuilnisbelt, en op die manier bete-kenis creëren uit zinloosheid.'
Betekenis creëren uit zinloosheid?
'Nietzsche is een filoloog, een professor van antieke talen en teksten. In sommige extreme gevallen interpreteren filologen talen waarvan we niet zeker weten hoe die werkten, zoals Egyptische hiërogliefen. Filologen nemen die betekenisloze tekens en stoppen er vervolgens betekenis in: ze geven een inter-pretatie. De werkelijkheid heeft geen betekenis, betekenis komt van de interpretatie. De kunstenaar is iemand die de werkelijkheid interpreteert en er een perspectief op biedt.'
Het is nogal een opdracht die Nietzsche ons geeft: creëer je eigen betekenis.
'Dat is het probleem met Nietzsche, het is heel makkelijk om te zeggen: creëer je eigen betekenis. Maar het is een moeilijke taak. Is iedereen daartoe in staat of vragen we dan te veel van mensen? Ik weet het niet.'
Kan kunst helpen?
‘Kunst speelt in onze samenleving niet meer de rol die het had in Nietzsches tijd, waarin musea en opera-huizen de moderne kerken waren. Kunst heeft zijn glans verloren, het is alledaags geworden door Netflix, YouTube, Spotify.'
Is het niet juist goed dat kunst toegankelijker is geworden voor een breder publiek?
‘In de jaren zeventig nodigden mensen elkaar thuis uit, ze deden de lichten uit en gingen samen naar Pink Floyd luisteren alsof het een kosmische ervaring was. Nu hebben mensen een playlist op Spotify op de achtergrond aanstaan. Het idee dat muziek ons leven of onze samenleving kan veranderen leeft niet meer. Wat worden kunstenaars tegenwoordig genoemd? Content creators. Het is verschrikkelijk.'
Zijn er leefregels voor een nietzscheaans leven?
'Ja, en veel ook. Een van de belangrijkste is Nietzsches kritiek op ressentiment, vooral de verwoestende krachten daarvan. We koesteren allemaal wrok: naar onze ouders, ex-geliefden, partners, de maatschap-pij, de overheid, rijke mensen, immigranten. De lijst is eindeloos.
Nietzsche zet daar een affirmatie van het leven tegenover: we moeten ja zeggen, in plaats van nee. Welke houding nemen we aan tegen de dingen die we haten, dingen waarvan we walgen of die ons depressief maken?
Moeten we daar tegenin gaan, ertegen vechten, het veroordelen en bekritiseren? Of moeten we er afstand van nemen en iets anders gaan doen?
'Nietzsche pleit voor dat laatste. Ja-zeggen betekent dus niet dat je overal maar ja op zegt, het betekent dat je iets nieuws gaat construeren in plaats van zaken te bekritiseren. In plaats van nee te zeggen tegen het ene, zeggen we ja tegen het andere. Je kan een heel leven spenderen aan het bekritiseren van dingen, en natuurlijk zijn er soms zaken waar je je tegen moet verzetten, maar het is belangrijker om er iets anders voor in de plaats te bouwen – iets te vinden waar je wél in gelooft.'
Klinkt erg positief.
'Daar stoor ik me ook echt aan. Het klinkt als een mantra uit Silicon Valley, of als die slogan van Nike: Just Do It. Maar het is veel complexer dan dat. Voor Nietzsche hoort negativiteit bij de affirmatie van het leven. Lijden is een onvermijdelijk deel van het leven. Dat betekent niet dat we het leven moeten opgeven, we moeten accepteren dat het er onderdeel van is. Je zult troosteloosheid, wanhoop en betekenisloosheid moeten doorstaan om gelukkig te worden. Geluk en lijden zijn immers twee kanten van dezelfde medaille: alleen als je diep kunt lijden, kun je ook diep geluk voelen. De persoon die pijn koste wat kost probeert te vermijden, zal nooit echt gelukkig zijn.
Het is wel Nietzsches bedoeling om de negativiteit te overwinnen. Dus in plaats van te blijven hangen in ressentiment of nihilisme, zegt Nietzsche: wat geeft jou een gevoel van kracht? Wat zorgt ervoor dat jij je levendiger voelt? En wat kan je daarmee bouwen? Dat is een krachtig idee, ook al klinkt het een beetje als een Nike-slogan.'