Mijmeringen 81-90

Mijmeringen 81 t/m 90


- Hoe de zelfhulpwereld met het stoïsisme aan de haal gaat 81


- Wat is vriendschap, filosofisch bezien 82


- Doen aan zingeving 83


- We leven in een angstige samenleving 84


- Karaktereigenschappen die horen bij complotdenkers 85


- Het tegengaan van de opwarming van de aarde met 1,5 graden is nu al onhaalbaar 86


- Wat kan er mis zijn aan aardig-zijn? 87 


- 'Goed in je vel zitten', hoe gaat dat? 88


- Een hobby maakt je leven aangenamer 89


- Vier filosofen over wat liefde is 90



"Je kunt schrijven zonder schrijver te zijn, zoals je kunt pianospelen zonder pianist te zijn"

(Gerwin van der Werf).


Als je mij iets wil laten weten, dan kun je me mailen: h.v.veldhuijzen@gmail.com




Hoe de zelfhulpwereld met de stoïcijnen aan de haal gaat 81


Talloze zelfhulpboeken zetten uiteen hoe we dankzij de stoïcijnen succesvoller kunnen worden. Maar de stoïcij-nen streefden helemaal niet naar succes, wel naar nederigheid.










Als er één filosofie gaat over het meester worden over je angsten, boosheid, heftige begeerten en andere emo-ties, is het wel die van de stoïcijnen. Hun denken en hun levenswijze zijn bij uitstek gericht op verlichting van lijden dat veroorzaakt wordt door eigen angsten en persoonlijke zorgen.


‘Accepteer wat je niet veranderen kunt’

Dit is wel de meest bekende stelregel van de Stoa. De juiste verhouding tot jouw lot is te vergelijken met die van een aan een wagen vastgebonden hond die meeloopt in de rijrichting. Die hond heeft mogelijk een aan-gename wandeling. Verzet hij zich echter of wil hij de andere kant op lopen, dan wacht hem een pijnlijke lijdensweg. De wereld kent volgens de Stoa een gedetermineerde ordening; wat er gebeuren moet, zal gebeu-ren. Om je daartoe te verhouden, spreekt Marcus Aurelius van een innerlijk fort, ‘waarin je je kunt terugtrekken en beschermd weet tegen elke denkbare aanval’. Die burcht is er ‘om de golven van de buitenwereld en je eigen impulsen die tegen je aan klotsen, tegen te houden. Ze dient niet om een ander of de wetten van de kosmos te breken’.


Teleurstelling en verdriet kun je voorkomen door je altijd op het ergste voor te bereiden’

Wat je wél veranderen kunt, zijn de oordelen die je hebt over de wereld en de gebeurtenissen in je leven. Want ‘het zijn niet de feiten die ons troebleren, maar de meningen die we hebben over deze feiten’, aldus een uit-spraak van Epictetus (overigens ook terug te vinden op mijn website-pagina Tegelstjes&Afbeeldingen.) Hij formuleerde als eerste dit inzicht zo stellig en hij bouwde daarmee voort op de ideeën van zijn voorgangers, die het belang van de rede benadrukten. Epictetus geeft ook nog wat andere adviezen: ‘Zeg nooit dat je iets verloren bent, maar zeg: ik heb het teruggegeven.’ Dit advies geldt ook voor geliefden die je verliest: ‘Is je kind dood? Je vrouw overleden? Je hebt hen teruggeven.’ Maar vooral leert Epictetus zijn leerlingen om goed te redeneren, in zijn ogen de eerste stap naar wijsheid. Met als doel in harmonie te zijn met de wetten van de natuur. Een andere stoïcijn, Seneca, adviseert over het volgende. ‘Teleurstelling en verdriet kun je voorkomen door je altijd op het ergste voor te bereiden. Hoop op het meest rechtvaardige, maar bereid je voor op het meest onrechtvaardige’. Niets zou onverwacht voor je moeten zijn. Onze gedachten zouden vooruit gezonden moeten worden naar alles wat kan gebeuren.’ Door je bewust te zijn van de dood zul je op het heengaan van een geliefde beter voorbereid zijn.’ Dit alles volgens Seneca.


De stoïcijn Epicurus, grondlegger van het epicurisme, wijkt wat af als het gaat over genot ‘Geluk is te verkrijgen door pijn te vermijden en genot – zij het met mate – na te streven’, stelde hij. Dit, terwijl de stoïcijnen juist soberheid betrachtten. Wel deelt hij met hen de opvatting dat filosofie primair praktisch moet zijn en gericht op ‘genezing van de ziel’. Filosofie is niets waard als deze niet kan helpen mensen te bevrijden van angsten, met name die voor de dood. Met de stoïcijnen streefde Epicurus juist naar onverschilligheid ten opzichte van de dood. ‘De dood gaat ons niets aan’, zegt hij, ‘want zolang je leeft is de dood er niet en als de dood er is ben jij er niet meer.’


Het stoïcisme is níét een filosofie van het succes

Dus geen opgeblazen ego, strevend naar erkenning en succes, met ook nog eens de huidige (valse) belofte dat zoiets voor iedereen haalbaar is. Als je maar je best doet…. Een wreed optimisme van de zelfhulpwereld. De werkelijke adviezen en technieken van de stoïcijnen gaan echter over verlossing van het lijden (wat een gevolg is van je oordelen, verlangens en vooral van je ego) en over nederigheid. Niet over succes. En de wereld is ook geen projectie van jezelf, maar een vaststaand gegeven waar je geen macht over hebt. Herken je emoties, oordeel niet, laat je leiden door de rede en neem afstand. Dat is volgens de stoïcijnen de enige manier om innerlijke rust te krijgen. Misschien is het voor die innerlijke rust ook nodig om je om de wereld te bekommeren, in plaats van de wereld en de ander in de jacht naar zelfontplooiing en succes te zien als een te veroveren goed. En een stoïcijn zal zich in onze tijd ook de vraag kunnen stellen: welke emotionele afdruk laat ik achter? Doe ik met mijn handelingen goed of slecht aan de ander en aan de wereld?


Talloze filosofen hebben in de loop van de geschiedenis van de wijsbegeerte gereageerd op het stoïcijnse denken. Streven naar gelijkmoedigheid en beheersing van emoties spelen onder andere ook in het denken van Benedictus de Spinoza(1632-1677) een rol. Maar Spinoza verwierp het stoïcijnse idee dat je de keuze hebt om met een emotie in te stemmen of niet. Emoties zijn er nu eenmaal en een goed leven betekent dat je je niet door die emoties laat meesleuren. Daarvoor is het belangrijk om inzicht te krijgen in jezelf en de volgens Spinoza noodzakelijke samenhang van de wereld. Het gaat hem om een adequaat begrip van je emoties. Dit begrip zal, evenals een juist begrip van de werkelijkheid, rust geven.

En Friedrich Hegel(1770-1831) wees het stoïcijnse gedachtegoed radicaal af. Het is volgens hem een filosofie voor slaven, vanwege de berustende houding. Een stelling die ook door andere filosofen wel wordt gedeeld.

Friedrich Nietzsche (1844-1900) was vooral gecharmeerd van het idee van een ‘innerlijk fort’ van Marcus Aurelius, waarover ik het had in het begin van deze mijmering. Maar hij fulmineerde tegen de obsessie van de stoïcijnen om de mens te zien als ‘een lijdend wezen.


  • Herman



Wat is vriendschap, filosofisch bezien? 82


We hebben dagelijks te maken met mensen die we tot

onze vrienden rekenen. Maar de banden die we met

hen hebben zijn vaak erg verschillend. Met de een ga

je graag een maand op vakantie, terwijl je een ander

liever alleen in groepsverband ziet.

Wat betekent het eigenlijk om vrienden te zijn? Kun je

met iedereen bevriend zijn? En wat is het verschil tus-

sen vriendschap en andere vormen van genegenheid?


Volgens Plato (427-347 v.Chr.) draait vriendschap niet

om lust, maar om de zoektocht naar schoonheid en

wijsheid. En Plato’s leerling, Aristoteles(384-322 v.Chr.)

vindt dat we vriendschap niet moeten verwarren met

banden die alleen maar nuttig of fijn zijn. In ware vriend-

schap staat namelijk de deugd centraal. We willen ie-

mands vriend zijn omdat hij ons een beter mens maakt. ‘Zonder vrienden zou niemand willen leven,’ zei Aris-toteles. Toch denkt hij dat niet iedereen tot vriendschap in staat is. Vrouwen niet, bijvoorbeeld.

Dat is niet echt vrouwvriendelijk, maar alles in zijn tijd, denk ik dan maar….. Trouwens, ook andere denkers zien vriendschap als iets mannelijks en sluiten vriendschappen met of tussen vrouwen uit. Sterker nog, banden tussen vrouwen onderling worden als gevaarlijk gezien, omdat ze de mogelijkheid bieden om zich te onttrekken aan de macht van mannen.


Een ander vraag is of je alleen bevriend kan zijn met mensen die op je lijken? De Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt(1906-1975) vindt van niet. Het belangrijkste aan vrienden is volgens haar juist dat ze je een ander perspectief op de wereld geven. Door middel van meningsverschillen met vrienden leer je inzien hoe verschillend iedereen is en leer je om hier rekening mee te houden in je doen en laten.

Maakt het voor een vriendschap uit of iemand echt om je geeft of is doen alsof al genoeg? Om hierop een antwoord te vinden, doen we alsof je een geavanceerde robot koopt om jou gezelschap te houden. Die robot ziet eruit als een mens en kan allerlei activiteiten met je uitvoeren. Hij kan gesprekken voeren, reageren op aanrakingen en emoties vertonen. Ook kan hij voor je zorgen. Bijvoorbeeld door eten voor je te bereiden. De robot is in principe tot alles in staat wat je van een menselijke vriend zou kunnen verwachten. Kun je dan zeggen dat je met de robot bevriend bent? Socioloog en psycholoog Sherry Turkle (1948) vindt van niet. Een robot deelt die niet in onze ervaring van lichamelijkheid, de herinnering aan opgroeien of angst voor de dood. En juist voor het navigeren van zulke existentiële vragen hebben we vrienden nodig.

Verder hebben vrienden hun eigen achtergrond, ervaringen en emoties waarmee ze onze blik op de wereld kunnen verruimen. Maar zoiets brengt ook risico’s met zich mee: je vrienden kunnen je verraden of je gedrag keihard veroordelen. En juist het feit dat jouw vrienden de kans hebben je te verlaten en er desondanks voor kiezen bij je te blijven, is volgens Turkle essentieel. Hun handelingen tonen hoe ze zich werkelijk voelen en dat ze je belangrijk vinden.


Ook over dieren vragen we ons soms af of we met ze bevriend kunnen zijn. We weten immers niet zeker of hun gedrag voortkomt uit emotie of puur instinct. Ook als we denken dat ze gevoelens hebben, is het duidelijk dat dieren die niet op dezelfde manier uiten als wij. Maar ook bij andere mensen weten we niet altijd zeker wat de beweegredenen voor hun gedrag zijn.

En er blijven vragen: Zijn er soorten vriendschap waarbij emotie minder belangrijk is? En is wederzijdse affectie genoeg om van vriendschap te spreken, of zijn daarvoor nog andere gevoelens, handelingen of uitingen nodig?


Aristoteles heeft het in zijn ‘Ethica’ ook over aspecten van vriendschap.

- Zo maakt hij een onderscheid tussen een goede houding en goede daden. Je kunt dapper zijn van karakter, maar dat wordt pas zichtbaar als je je in een situatie waarin dat nodig is dapper gedraagt. Een dergelijk onderscheid tussen houding en praktijk geldt ook voor vriendschap. Als je bijvoorbeeld geen contact kunt hebben met je vriend kun je ook niet vriendschappelijk tegen hem zijn. En toch is de vriendschap niet direct verdwenen. Wat namelijk blijft bestaan is de potentie om je als vriend te gedragen En dat wordt geactiveerd wanneer je elkaar weer ziet.

- Aan iemand gehecht zijn is volgens Aristoteles een gevoel, maar vriendschap is het product van een keuze. Hij ziet drie mogelijke redenen om vrienden met iemand te worden: omdat iemand goed, nuttig en/of plezierig is. En de beste vriendschap is voor Aristoteles een vriendschap omwille van de eerste reden: omdat iemand goed is. Zo’n vriendschap houdt in dat je iemand het goede toewenst omwille van hemzelf. Je gunt hem rijkdom en invloed omdat hij is wie hij is, niet omdat je er zelf profijt van hoopt te hebben. Bevriend zijn met een goed mens levert wel iets anders op. Je hebt immers plezier van diens gezelschap en de ander zal je steunen als je het moeilijk hebt. Het is dus niet erg om baat te hebben bij een vriendschap, zolang dat niet de enige reden voor de vriendschap is.


  • Herman



Doen aan zingeving 83


Bezig zijn met zingeving vind ik belangrijk. Vandaar mijn le-

vensverhaal, dat ik ooit heb beschreven. En daarom sommi-

ge mijmeringen die over het thema zingeving gaan.

Toch moet ik helaas constateren dat we massaal lijden aan

zingevingsgebrek. En dat geeft psychische klachten.

We geven te veel toe aan motivaties van een ‘lagere’ orde,

zoals  likes op Facebook en het eten van ongezond voedsel.

Goedkope, oppervlakkige beloningen. Acties met minimale

moeite, die geen diepere betekenis hebben.

We doen te weinig met ‘hogere’ motivaties zoals je onder-

deel voelen van een ‘groter geheel’, verbinding maken en er-

varen. Het zijn ook echo’s uit een religieus verleden, toen

dominees en pastoors waarschuwden voor fysieke verlei-

dingen en het ‘zondige vlees’ dat daaraan ten prooi viel.

Toen moesten we ons nog richten op abstracte, geestelijke

doelen die in de toekomst lagen. Het grotere geheel, het Rijk

Gods. Niet dat ik naar die tijd terug verlang, maar we hebben wel erg makkelijk al het badwater weg laten lopen zonder te proberen ‘het goede’ te vertalen naar onze huidige tijd. De vraag of we nog in een God geloven, is bijvoorbeeld niet met een simpel ja of nee te beantwoorden. Ook die vraag heeft te maken met een verloren wereld waar niets anders voor in de plaats is gekomen.


Ondertussen bevelen sommige psychiaters alternatieven aan waarvoor vroeger de kerk zorg droeg. Zingevings- en leefstijl-interventies rond gezonde relaties, spiritualiteit, aandachtstraining.  Ruim een kwart van de Nederlanders heeft een psychische aandoening, zoals ADHD of een angststoornis. Ruim 100.000 mensen staan op ggz-wachtlijsten. En door al die psychische klachten kan het lastig zijn om richting te geven aan je leven, relaties op het spoor te houden en verbinding te ervaren.


Gebrek aan zingeving, het is een weg richting isolement. En naar de oorzaak van de vandaag de dag ervaren zinloosheid kunnen we slechts gissen. Die is niet altijd rechtstreeks te herleiden tot bijvoorbeeld tegenslag. Verschillende factoren spelen een rol bij psychische kwetsbaarheid. En dan leggen we ook nog ‘s de lat (te) hoog in deze tijd. Enkele jaren geleden gaf 37 procent van de werknemers aan te verzuimen door werkdruk. Bijna 1,3 miljoen mensen hebben burnout-klachten. Klachten die ook nog s doorsijpelen in je privéleven. Een meditatie-training of een yoga-sessie is dan te simpel. En hoe langer die klachten bestaan, hoe lastiger het is om er van af te komen. Van een angststoornis bijvoorbeeld geneest slechts een minderheid volledig.


Mensen met psychische klachten zoeken in de eerste plaats deskundigheid op het gebied van psychische aandoeningen. En daar is aandacht voor zingeving geen vanzelfsprekendheid. Terwijl die juist nauw verweven is met ons functioneren, ons welzijn en onze relatie met de omgeving. Een goed gesprek met oprechte belangstelling voor wat iemand bezighoudt; dat zou veel meer moeten gebeuren!

Maar in een individualistische samenleving behoor je jou eenmaal je eigen broek op te houden. Dus velen blijven doormodderen. Want ook de gangbare psychologische hulp draait vooral om het verminderen van mentale klachten of daar beter mee uit de voeten kunnen. Niet om het bespreken van levensvragen. Vragen die vaak ten grondslag aan psychische klachten. Zingevende thema’s als vriendschap, dood en liefde spelen, ze spelen een cruciale rol bij psychisch afzien!  Zingeving die inhoudt dat je het leven in een dusdanige context zet dat je ermee om kan gaan. In onze prestatie- en productiemaatschappij is psychotherapie echter verworden tot een psychiatrische techniek. De hele ggz is in de greep van het klachtgerichte werken. En met protocollen, die – onterecht - gezien worden als voorschriften met de enige verantwoorde en wetenschappelijke aanpak. En het ontbreekt aan een veilige ruimte waar mensen zonder haast over hun al dan niet existentiële problemen kunnen praten. Door het geloof in de maakbaarheid van onze samenleving en de reddende wetenschap worden levensproblemen gereduceerd tot ziekten die wetenschappelijk verantwoord behandeld kunnen worden. Je kunt er onderzoek naar doen en dat geeft het idee dat het  beheersbaar is.  


Iedereen is - bewust of onbewust - met zingeving bezig. Oók als je bijvoorbeeld een  spanningsveld ervaart tussen jouw eigen autonomie en de verbinding met je omgeving. Dat is geen luxeprobleem als we kijken naar  de maatschappelijke impact van depressies en burn-outs. Jezelf afvragen waarom je zoekt, daar draait het om.  Wanneer je die confrontatie uit de weg gaat, loop je het risico je heil te gaan zoeken spirituele leiders, alternatieve genezers, of hulpverleners die de wetenschap gebruiken als rationalisatie voor hun werk. En dan zijn we nog verder van ons zijns-huis.  (wordt vervolgd)


  • Herman



 

We leven in een angstige samenleving 84


De psychologische hulpverlening is wereldwijd schrikbarend ge-

groeid sinds de Tweede wereld oorlog. Maar zin- of betekenis-

geving zijn nog altijd taboe voor een deel van de hulpaanbieders,

blijkt uit cijfers van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP).

Het is volgens dit instituut ook geen thema voor de leden. Voor zin-

geving ga je niet naar een universitair geschoold psycholoog….

Het NIP heeft dan ook weinig op met de mediagenieke psychiaters

zoals Dirk De Wachter, Damiaan Denys en Paul Verhaeghe, die

het belang van zingeving verkondigen. Alle drie Vlamingen en do-

minees van het problematische geestelijke leven.  Zij vinden dat

door de marginalisering van religie wij niet meer in staat zijn exis-

tentiële vragen te beantwoorden en lijden te verdragen.

In het boek ‘Borderline Times: het einde van de normaliteit’(2011),

stelt psychiater Dirk De Wachter dat we massaal de symptomen

van borderline vertonen.

En klinisch psycholoog Paul Verhaeghe brak internationaal door

met boeken over de invloed van de maatschappij op ons psychi-

sch welzijn.

En tenslotte, psychiater en filosoof Damiaan Denys schreef boeken

over psychopathologie en bracht een theatermonoloog over de

angstige samenleving op de planken.

                                                                                                                                  Damian Deys

Maar toch bepaald geen cultuurpessimisten, deze drie. Integendeel, ze bieden hoop. Zo benadrukt De Wachter in zijn boek ‘De kunst van het ongelukkig zijn’ dat ons leven zonder echt contact met anderen niet goed gaat lukken. En voor Verhaeghe is verbinding de sleutel: een hoger doel moet mensen samenbrengen in een ge-meenschap die slagvaardig de grote vragen ter hand neemt. Verder waarschuwt De Wachter voor het 'vermaatschappelijken en verspillen’ van menselijk leed. Hij maakt zich zorgen over de wegkwijnende kwalitat-ieve aanpak: samen met de patiënt de mogelijkheden in zijn bestaan onderzoeken. Die werkwijze is namelijk moeilijk te meten en daarom niet populair bij de moderne psychiater.


Ook het psychiatrisch diagnostische handboek, de DSM, moet het ontgelden. Het handboek kan geen duide-lijke grens trekken tussen verschillende stoornissen, tussen normaliteit en pathologie.  En veel patiënten zijn helemaal niet onder te brengen in een categorie. Volgens De Wachter past geen mens volledig in zo’n hokje. En Paul Verhaeghe merkt dat hij als uitvloeisel van deze ontwikkelingen een ‘nieuw’ soort patiënt in zijn praktijk ontvangt. Met vaker paniekstoornissen, verslavingen, ADHD en een ‘vage combinatie’ van angsten en depressie. En ook patiënten die eerder op zoek zijn naar een snelle oplossing dan hulp bij introspectie. Mensen verzuimen een verband te willen zien met zijn levensverhaal. Verhaeghe pleit dan ook voor een herwaardering van de psychotherapie waarin een zinvol levensverhaal wel centraal staat.


In 2016 stonden volgens het RIVM bijna twee miljoen Nederlanders bij de huisarts geregistreerd met een psychische aandoening zoals depressie, persoonlijkheids-, angst- of paniekstoornis. En de wachtlijsten baren de ggz al langer zorgen. In juni 2019 bedroeg de wachttijd vier tot twaalf weken, waarna nog eens een behandelwachttijd volgt van vier tot acht weken. En Adviesbureau KPMG luidde halverwege 2019 de noodklok over die situatie. En sindsdien is er nauwelijks iets verbeterd in die cijfers.

Maar onze drie populaire profs zijn ook kritisch over al die mensen die hulp van een psycholoog verwachten, terwijl die eigenlijk een onterecht gemedicaliseerd zingevingsprobleem hebben. Die horen niet in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) thuis. Want die is immers bedoeld voor mensen met echte stoornis-\sen. De Wachter stelt in dit verband voor meer elkaars psychiater te zijn. Maar, toegegeven, die rol is niet iedereen op het lijf geschreven. Op het juiste moment en op een goede manier vertellen over je problemen kan lastig zijn. Evenals écht naar iemand luisteren.


De populariteit van allerlei zingevingsdominees geeft intussen wel te denken. Honderdduizenden verkochte zelfhulpboeken over imperfectie, lijden en verbondenheid doen vermoeden dat lezers iets anders beu zijn. Namelijk de individualistische samenleving.  Ofwel een maatschappij die verwacht dat we allemaal zelf onze broek ophouden en onze stinkende best doen om uitmuntende, concrete resultaten te behalen. Dus, niet goed genoeg? Dan is er nog veel werk aan de winkel!


Het feit dat we bestaan, de vraag naar wie we zijn en hoe we moeten leven, zijn kwesties waar iedereen mee moet omgaan. Dat valt niet altijd mee en psychiatrische problemen hangen daar nauw mee samen. Je ervaart dan vaak minder zin in je leven. Je loopt meer risico op psychiatrische klachten bij een verminderde zin-beleving. En als bijvoorbeeld een depressie opklaart, zie je dat de zingeving daarop meelift. Zingeving, het is een wezenlijk onderdeel van ons functioneren in een angstige samenleving.


  • Herman




Karaktereigenschappen die horen bij complotdenkers 85

 

Je vraagt je soms af hoe ogenschijnlijk doodnormale mensen

toch ineens diep de complottheorieën induikenen fake news

voor zoete koek slikken. Onderzoekers hebben nu ontdekt

dat daar twee - enigszins tegengestelde - eigenschappen aan

ten grondslag liggen.

In coronatijd nam het geloof in complottheorieën een vlucht.

Menige familie werd uit elkaar gedreven doordat gezinsleden

lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. Ook dat maakt de

studie naar wat mensen gevoelig maakt voor dit soort desinfor-

matie relevant.

Goedgelovige mensen enerzijds en de extreem wantrouwigen

anderzijds vallen sneller ten prooi aan complotten en nep-

nieuws, dan wie op dit vlak wat meer gematigd is.

Onderzoeker Chloe Campbell zegt daarover: “Onze studie gaat over epistemisch vertrouwen. Daarmee bedoe-len we de bereidheid van een persoon om nieuwe kennis als betrouwbaar en relevant te beschouwen. Episte-misch wantrouwen kenmerkt zich daarentegen door onbuigzame denkpatronen en moeite om te leren van de sociale omgeving'.

 

Het doel van de hier bedoelde studie is om enkele van deze ideeën te toetsen. Hiervoor is deelnemers ge-vraagd om vragenlijsten in te vullen over epistemisch vertrouwen, tegenslag in de kindertijd, de huidige mentale gezondheid, complottheorieën en opvattingen over vaccinatiescepsis. En daarnaast werden aan de deelnemers krantenkoppen getoond, waarvan de helft echt en de helft nep was. En er werd gevraagd om op een 4-puntsschaal te beoordelen in hoeverre de deelnemers deze koppen accuraat vonden. Vervolgens berekenden de onderzoekers een algehele score. Een positief cijfer duidde erop dat mensen vrij goed echt nieuws van nepnieuws konden onderscheiden. In totaal vulden ruim 1200 mensen de vragenlijsten in.

Ontdekt werd dat mensen met een hogere score op goedgelovigheid minder goed in staat waren om echt van nep-nieuws te onderscheiden. Ook waren die mensen meer geneigd om nepnieuws te geloven en bevestigden ze vaker onjuiste informatie over Covid-19. En het bleek dat tegenslag in de kindertijd het wantrouwen en de goedgelovigheid versterken.

 

Beide eigenschappen hielden verband met een groter geloof in complottheorieën, zowel in algemene zin als specifiek met betrekking tot Covid-19. Zo waren deze mensen ook negatiever over vaccinaties. Goedgelovig-heid speelde daarbij wel een grotere rol dan wantrouwen. Hoewel een hogere score op goedgelovigheid of wantrouwen beide verband hielden met een grotere kans op het onderschrijven van complottheorieën, waren goedgelovige mensen nog minder goed in staat om echte en neppe nieuwskoppen van elkaar te onder-scheiden dan degenen met meer wantrouwen.


Of interventies richting deze ‘complotgelovigen’ wel of geen zin hebben, is de vraag. Want het gaat hierbij ook gewoon over karaktereigenschappen waar mensen weinig aan kunnen veranderen. Mensen kunnen aanleg hebben voor het vertrouwen of wantrouwen van informatie. Maar het is ook mogelijk dat mensen de capaciteit kunnen ontwikkelen om te leren wanneer het goed is om anderen te vertrouwen en wanneer niet. Bijvoorbeeld door nieuwe ervaringen op te doen. Verder kunnen positieve sociale ervaringen in het algemeen verstoringen in epistemisch vertrouwen verminderen. Een schoolomgeving waarin jongeren zich erkend en gewaardeerd voelen, zou bijvoorbeeld kunnen beschermen tegen een neiging tot wantrouwen die voortkomt uit ervaringen in de thuissituatie. Daarnaast kunnen we onszelf leren om nepnieuws te herkennen. Er zijn praktische activiteiten die we allemaal kunnen doen om de betrouwbaarheid van het nieuws dat we consumeren vast te stellen. Zoals het gebruik van factcheckingsites, het controleren van meerdere bronnen, letten op de geloofwaardigheid van bronnen, alert zijn op sensationele koppen, het erkennen van je eigen vooroordelen. Dit alles kan  onze neiging tot vertrouwen of wantrouwen beïnvloeden.


De onderzoekers begonnen hun studie met discussies over het onderwerp al vóór de coronapandemie. Maar die coronacrisis was natuurlijk bijzonder interessant als het gaat om geloof in complottheorieën en nepnieuws. De ideeën van de onderzoekers zijn toen getest op hoe sociale ervaringen vertrouwen vorm geven in relatie tot sociaal-politieke fenomenen zoals nepnieuws en complottheorieën. De onderzoekers begonnen die gesprekken al vóór corona. En toen de pandemie uitbrak, bleven ze hun gesprekken vanwege lockdown via Zoom voortzetten. Het was voor de onderzoekers spannend om de implicaties en potentiële betekenis van hun  werk in zo’n helder daglicht te zien.


  • Herman


 


Het tegengaan van de opwarming van de aarde met 1,5 graden is nu al onhaalbaar 86


Er zijn kennelijk andere belangen waardoor voldoende effec-

tieve maatregelen op wereldniveau achterwege blijven.  En

ook het korte-termijn-denken in de (wereld-)politiek maakt

dat we voorbij gaan aan de ernst van de opwarmingsproble-

matiek. Hierdoor bestaat er een grote kans dat we de 2 gra-

den Celsius gaan overschrijden.

De aarde warmt in een duizelingwekkend tempo op.

Gemeld wordt dat november van 2024 de op één na warm-

ste november ooit gemeten was en heel 2024 wordt het

heetste jaar. Dit staat haaks op de afspraken in het Klimaat-

akkoord van Parijs, waarin landen beloofden de opwarming

onder de 2 graden Celsius te houden, met als streven om de

opwarming zelfs tot 1,5 graden Celsius te beperken.

Maar dat streven lijkt steeds verder uit zicht te raken.


Hoe zorgwekkend de klimaatrapporten ook zijn en hoe vaak onderzoekers ook waarschuwen, de wereld doet nog steeds te weinig om de opwarming van de aarde te stoppen. Dat blijkt wel uit het feit dat 2024 het warmste jaar wordt. De wereldwijde gemiddelde temperatuur zal naar verwachting 1,5 graden boven het pre-industriële niveau liggen. Jaar na jaar zien we de verwoestende gevolgen van klimaatverandering.

Bij het ‘trainen’ van een AI-programma  maken onderzoekers gebruik van temperatuur- en broeikasgas-data uit enorme archieven van klimaatmodel-simulaties. En om de toekomstige opwarming te voorspellen, voeren ze de werkelijke historische temperaturen in, samen met verschillende gangbare scenario’s voor toekomstige broeikasgasemissies. Dat AI-programma blijkt een ongelooflijk krachtig hulpmiddel te zijn om de onzekerheid in toekomstige voorspellingen te verkleinen. Het leert van de talloze bestaande klimaat-modelsimulaties en verfijnt de voorspellingen verder met gegevens uit de echte wereld.


Deze studie voegt zich bij een toenemend aantal onderzoeken die laten zien dat de wereld haar kans om het ambitieuzere doel uit het Parijse Klimaatakkoord bijna zeker zal gaan missen. De resultaten, gepubliceerd in Geophysical Research Letters, wijzen erop dat we in de toekomst nog veel meer hitterecords zullen breken. Volgens de auteurs is er zelfs een kans van 50 procent dat de wereldwijde opwarming 2 graden Celsius zal gaan overschrijden. Zelfs als de mensheid de doelen haalt om broeikasgasemissies tegen de jaren 2050 snel te verminderen.

Dit betekent dat we de doelen niet meer zullen bereiken. De afgelopen jaren hebben we wereldwijd veel hittegolven, zware regenbuien en andere extremen gezien. En deze studie suggereert nu dat we, zelfs in het beste scenario, te maken krijgen met nog ernstigere omstandigheden dan we recent hebben ervaren.


Als die 1,5 graden ons al zorgen baart, hebben de onderzoekers nog meer slecht nieuws. Een tweede nieuwe studie wijst er namelijk op dat veel regio’s, zoals Zuid-Azië, de Middellandse Zee, Centraal-Europa en delen van Sub-Sahara-Afrika, tegen 2060 meer dan 3 graden Celsius opwarming zullen ervaren als de emissies blijven toenemen;  eerder dan in eerdere studies werd voorspeld.
In het scenario waarin de emissies netto-nul bereiken in de jaren 2050 – het meest optimistische scenario in klimaatmodellen – ontdekten de onderzoekers dat de kans negen op tien is dat het heetste jaar van deze eeuw minstens 1,8 graden Celsius warmer zal zijn dan het pre-industriële gemiddelde. Daarnaast is er een kans van twee op de drie dat het zelfs 2,1 graden Celsius warmer zal gaan worden. In een scenario waarin de emissies te langzaam dalen om netto-nul te bereiken tegen 2100, ontdekten de onderzoekers dat er een kans van negen op tien is dat het heetste jaar wereldwijd 3 graden Celsius warmer zal zijn dan het pre-industriële gemiddelde. In dit geval kunnen veel regio’s temperatuur-afwijkingen ervaren die minstens drie keer zo hoog zijn als wat er in 2023 gebeurde.

 

Al met al tonen de nieuwe studies aan dat de opwarming van de aarde waarschijnlijk sneller en ernstiger zal verlopen dan eerder gedacht. En dat zal een aanzienlijke impact hebben op verschillende regio’s wereldwijd. De bevindingen benadrukken dan ook de dringende noodzaak om niet alleen te focussen op decarbonisatie, maar ook op het versterken van de veerkracht van mensen en ecosystemen tegen de extreme gevolgen van klimaatverandering.

Zelfs als we alles op alles zetten om de koolstofuitstoot te verminderen, blijven er risico’s bestaan. Want ook in dat geval zullen mensen en ecosystemen geconfronteerd worden met klimaten die veel extremer zijn dan waar we nu op voorbereid zijn.


  • Herman




Wat is er mis met aardig zijn? 87


Over geven ‘met een touwtje’ heb ik het al eens eerder

gehad. Iets geven in de verwach-ting daar iets voor

terug te krijgen. Niet zo goed dus…..

Maar in deze Mijmering gaat het over ‘codependent’

gedrag. Ook niet zo best. Het is een term uit de ge-

dragspsychologie, waarmee wordt bedoeld  dat iemand een overmatig ver-antwoordelijkheidsgevoel naar de ander heeft ter faveure van eigen behoeften en welzijn.

Waarmee maar gezegd wil zijn dat graag anderen wil-

len helpen en verzorgen, kan  doorslaan naar onge-

zond gedrag. Dus de vraag is: wanneer ben je ‘ge-

woon’ aardig en zorgzaam en wanneer wordt dat on-

gezond? Immers, we beschouwen onze hulp meestal

als ‘gewoon aardig doen’. Maar de waarheid is dat er een kantelpunt bestaat waarna de drang om voor de ander aardig te zijn  meer over onze eigen behoeften gaat dan over die van de ander.

 

Waar we ook gaan of staan, vaak en overal zijn er wel geliefden, verzorgers, genezers, niet-werkende moeders en ‘therapeuten’ die klaar staan om te helpen. En als jij zelf ook zo’n persoon bent dat kunnen we er veilig van uitgaan dat jouw hart op de juiste plaats zit. Toch kan het geen kwaad om bij je zelf na te gaan of er in die neiging om te helpen  – ondanks de beste bedoelingen – wel of geen verborgen agenda zit. Ofwel een ‘codepen-dent gedrag’. En nou niet gelijk reageren met: ‘Wat is er mis met aardig zijn?’ Want daar is helemaal niets verkeerds aan. Elkaar helpen is een legitiem gedrag  en gaat over een gevoel van vervulling en welzijn dat ontstaat als je iemand de helpende hand toesteekt. En oprecht gezond, liefdevol en eerlijk geven kan een goed gevoel creëren. Maar als je ‘chronisch’ geeft met het doel je gewaardeerd, erkend of zelfs geliefd te voelen, dan is dat eerder disfunctioneel en verdachte zorgzaamheid.

De beste bedoelingen kunnen dus gemakkelijk overgaan in disfunctioneel gedrag. Maar het kan moeilijk zijn om te zien wanneer geven niet meer binnen de perken is. Er bestaat een kantelpunt waarna de drang ons te mengen in andermans situatie meer over onze eigen  behoeften gaat dan over die van de ander.

 

‘Ziekelijk en overbehulpzaam geven’ is onbedoeld contraproductief. Psycholoog, onderzoeker en auteur Shawn Meghan Burn heeft dat concept uitgewerkt in het kader van haar onderzoek naar de onbedoelde con-sequenties van disfunctioneel geven. En ze schrijft dat sommige vormen van helpen en geven ongezonde af-hankelijkheden opleveren en dat die het zelfvertrouwen van anderen reduceren als die op een dergelijke manier hulp ontvangen. Dus als we op een ongezonde manier helpen kunnen we anderen afhankelijk van ons maken en geven we eigenlijk de ondermijnende boodschap af dat ze hun eigen zaken niet kunnen behartigen.

 

Een voorbeeld. Stel dat je een ouder bent en je volwassen kind altijd geld stuurt om de huur te betalen. Je hulp is op korte termijn misschien even een oplossing , maar je  draagt dan tegelijkertijd bij aan een lange-termijn-probleem. Want je leert hiermee jouw kind niet dat het de consequenties moet dragen van het feit dat het niet met geld kan omgaan. Als hij of zij de druk van roodstaan niet voelt of de huurbaas niet om uitstel van betaling hoeft te smeken, wordt je kind niet gemotiveerd om zelf financieel volwassen te worden. Met andere woorden, langdurig verantwoordelijkheid nemen voor een situatie die in feite jouw zaak niet is, zal het zelfvertrouwen en zelfrespect van die ander uithollen.

 

Interessant is de vraag waarom we ons in een dergelijk ongezond hulpgedrag storten! Misschien wel omdat jij jezelf ziet als een dienstverlenend iemand. Dit is hoe ik ben. Of, ik vind het fijn om nodig te zijn. Maar de vraag is, als we anderen onze hulp opdringen, gaat het dan om hen? Of doen we dat om ons waardevol en oké te voelen?

Met andere woorden, andere mensen hebben het recht om fouten te maken, te falen, niet te doen wat wij vin-den dat ze zouden moeten doen. En ga je daar niet als een help-grage mee bemoeien.

 

Wanneer is je hulp dus ongezond, is dan de kwestie.

Als je daarover twijfelt, denk dan na over de volgende vragen:

- Help ik omdat ik dat wil of omdat ik me verplicht voel?
- Steek ik veel tijd in me zorgen maken over andermans problemen?
- Voel ik me onrustig, nutteloos, leeg als ik niet aan het helpen ben?
- Geef ik ongevraagd advies?
- Help ik op manieren die mijn welzijn en zelfgevoel negatief beïnvloeden?
- Zijn mijn relaties ongelijkwaardig omdat ik het moeilijk vind om te ontvangen?
- Stimuleer ik onafhankelijkheid of afhankelijkheid met mijn geven?
- Faciliteer ik of help ik?

 

Hoe beter je jouw unieke omgangsstijl kent, des te makkelijker je kunt beslissen waar je je tijd en aandacht op wilt richten. En onthoud ook hier weer: zelfkennis is de basis.

Goed in je vel zitten’, hoe gaat dat? 88


Soms voelt mijn leven aan als één groot

mysterie en lijkt het alsof ik maar wat aan-

modder. Maar er zijn ook periodes of mo-

menten dat ik me goed voelt en ‘lekker in

mijn vel’ zit. In beide gevallen kan ik niet

altijd achterhalen waardoor dat komt.

Maar hoe dan ook, het zijn vaak verwarren-

de momenten. In het eerste geval heel ver-

velend en in het tweede best wel fijn.

Volgens Claire Broad, schrijfster van boe-

ken over spiritualiteit , is het dan goed om

eraan herinnert te worden dat je altijd een

levensdoel of zielsmissie hebt.

Ook ik heb in een van mijn mijmeringen

aangegeven dat volgens mij onze zielen

een levenspad hebben uitgestippeld.

En als het leven even niet zo lekker gaat

of doelloos aanvoelt dan ben je eigenlijk

nogal ver verwijderd van jouw zielspad. Maar als je wel blijmoedig door het leven huppelt dan kan het zijn dat je jouw mijn zielsmissie aan het volgen bent. En je realiseert je dan dat alles perfect op zijn plaats valt en dat je het leven weer goed aankan. Broad noemt een aantal gevallen waarbij dat laatste aan de orde kan zijn. Die zijn belangrijk en waard om te herkennen en te benoemen. Een soort bewustwording eigenlijk.


- Eén daarvan heeft te maken met een vaardigheid of interesse die kennelijk in een leven belangrijk is en die dat leven vormgeeft.

‘Ergens’ weet je dat ook wel, maar je staat daar verder niet zo bij stil. Zo heb ik op jonge leeftijd een vaardig -heid ontwikkeld die - zo word ik me steeds meer bewust - bijdraagt aan de (emotionele) vorming van mijn volwassen leven. Vanaf mijn negende heb ik een passie voor de accordeon kunnen ontwikkelen. En ik heb dit instrument daardoor goed leren bespelen. Dit alles heeft een extra impuls gekregen toen ik afgelopen najaar bij toeval tegen een elektronische accordeon aanliep waaraan - althans voor mij - veel te ontdekken valt en waardoor ik ‘op mijn oude dag’ door het bespelen daarvan nog veel muzikaal plezier beleef. En ik word mij er van bewust hoe belangrijk zoiets voor mij is en voor mijn plezier in het leven; een connectie tussen muziek maken en het volgen van mijn zielsmissie. Heel bijzonder, ook qua gewaarwording!

- Een tweede signaal is volgens Broad dat je diep van binnen een missie hebt, een soort van roeping voelt die je in jouw het leven moet volgen.

En zelfs als het je nog niet helemaal duidelijk is wat die roeping is, voel je wel wanneer je van je koers afraakt.

Zo heb ik kennelijk de behoefte om - voor mij - belangrijke levenszaken kenbaar te maken en over te brengen naar anderen. Een leraar die wat te melden heeft en die dat wil uitwisselen met anderen. Daarom mijn aanvan-kelijke loopbaan als onderwijzer. Of het op latere leeftijd ontwikkelen en onderhouden van deze website. Of het genoegen dat ik beleef aan het discussiëren met mijn (klein-)kinderen over levenszaken.

- Een derde punt betreft volgens Broad ontmoetingen die als voorbestemd voelen.

Je ontmoet iemand en weet diep van binnen dat je die persoon niet voor niets tegen komt. Een soort van een innerlijk weten dat je een dergelijke ontmoeting moet koesteren, ook al is de reden voor de ontmoeting nog niet duidelijk. Ik heb dat niet zo, maar ik snap wel dat dit kan voorkomen.

- Als vierde noemt Broad de heftige uitdagingen die je op je levenspad kan tegen komen.

Je wordt dan geconfronteerd met ernstige uitdagingen of verliezen in je leven en ondanks het leed dat hierdoor wordt of werd veroorzaakt heb je toch het gevoel dat er iets in positieve zin is veranderd. Omdat je je bewust bent van de enorme innerlijke groei en kracht die dergelijke ervaringen opleveren of hebben opgeleverd. Je weet dat je hierdoor een beter mens bent (geworden).


En zo noemt Broad nog een paar gevallen die zich kunnen voordoen als herkenbaar en belangrijk om jouw zielsmissie (weer) te ontdekken. Zo kun je je bijvoorbeeld, terugkijkend op je leven, ineens realiseren dat alles perfect op zijn plaats valt voor je. Of je krijgt plots een ingeving waardoo jouw levensdoel helder wordt.


  • Herman




Een hobby maakt je leven aangenamer! 89


We weten het allemaal Als je je goed in je vel wil

voelen, dan is het belangrijk om regelmatig te be-

wegen en vrienden te maken.  Nou valt dat laat-

ste op latere leeftijd niet altijd mee. Heb je echter

op je oude dag nog vrienden om je heen, dan

kan dat op-zich al als een zegen worden ervaren.

En de behoefte aan ‘nog meer’ is er dan niet

meer zo. 


Onlangs las ik een artikel in Knack Weekend met

als boodschap dat we het hebben van een hobby

mogen toevoegen aan dat lijstje adviezen. Een

hobby zou immers een positief effect hebben op

onze mentale gezondheid.

Dit werd ondersteund door een studie uit 2023. Die verzamelde de gegevens van meer dan 90.000 mensen uit 16 landen. Alle deelnemers waren ouder dan 65 jaar. Uit dit internationale onderzoek blijkt dat mensen met een hobby minder depressieve gevoelens hebben, gelukkiger zijn en meer tevreden zijn met hun leven. De studie kan echter niet aantonen of het om een oorzakelijk verband gaat. Het is evengoed mogelijk dat gelukkige en tevreden mensen eerder geneigd zijn om een hobby te hebben. Het is dus een beetje het kip-en- ei-verhaal.


Wel kan een hobby je in een 'flow'-toestand brengen, en dat kan je gelukkiger maken. Het belangrijkste is om een hobby te kiezen die bij jou past, die je leuk vindt en die voor jou betekenisvol is. Toevallig heb ik vrij recent mijn muziekhobby kunnen opfrissen door een elektronische accordeon aan te schaffen en te bespelen. En ik herken me helemaal in die conclusie! Hobby’s geven ons het gevoel controle te hebben over ons lichaam en onze geest (en dus ook over ‘het leven’), waardoor we ons competent voelen. Een hobby kan onze geest tot rust brengen door ons in een ‘flow’ te brengen.  De resultaten toonden aan dat – in vergelijking met mensen zonder hobby – mensen mét een hobby minder depressieve gevoelens hadden, gelukkiger waren, meer tevreden waren met hun leven en zichzelf een hogere gezondheidsscore gaven.


Nou zijn er wel wat kritische kanttekeningen bij dit onderzoek te plaatsen. Onduidelijk is bijvoorbeeld wat men onder ‘een hobby’ verstaat. Er waren geen gegevens over welke hobby’s mensen uitvoerden, hoelang ze dat al deden of hoeveel tijd ze eraan besteedden. En het is niet duidelijk of de positieve effecten het resultaat waren van de hobby of van het feit dat mensen, doordat ze een hobby hebben, minder tijd besteden aan andere, minder prettige zaken. Tenslotte, het is zo net al gesteld, het gaat hier niet over een oorzaak - gevolg verband. Het zou immers ook kunnen zijn dat wie gelukkiger en meer tevreden is, eerder geneigd is een hobby te zoeken dan wie ongelukkig is.


De Deense neurowetenschapper Julia F. Christensen zegt dat het positieve effect van hobby’s te danken is aan het feit dat ze ons in een ‘flow’ kunnen brengen. Maar wat is dat nu precies, een flow? Psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi, die zich heeft verdiept in ‘de fow-materie’,  zegt dat het een mentale toestand is waarin we volledig opgaan in een activiteit en waarbij onze vaardigheden perfect in balans zijn met de uitdagingen die een  activiteit met zich meebrengt. Een dergelijke activiteit moet aan een aantal voorwaarden voldoen: je kunt je er volledig op concentreren, het heeft een duidelijk doel en je krijgt onmiddellijk feedback, het vraagt een intense betrokkenheid, je hebt het gevoel dat je de activiteit onder controle krijgt of al hebt, het is leuk en belonend op zich (los van het resultaat), en tenslotte: je verliest je besef van tijd en gaat volledig op in de activiteit.


Activiteiten als skiën, bergbeklimmen, muziek maken en dansen, maar ook koken, naaien, tekenen, schrijven, schaken, een puzzel leggen en fotograferen hebben allemaal het potentieel om je in een dergelijke ‘flow’ te brengen. Het allerbelangrijkste is dat je iets doet waar je plezier aan beleeft en wat je zelf belangrijk vindt.

Deze conclusie sluit naadloos aan bij wat ik schrijf in mijn mijmering over ‘goed in je vel zitten’: “Vanaf mijn negende heb ik een passie voor de accordeon kunnen ontwikkelen. En ik heb dit instrument daardoor goed leren bespelen. Dit alles heeft onlangs een extra impuls gekregen toen ik bij toeval tegen een elektronische accordeon aanliep waaraan - althans voor mij - veel te ontdekken valt en waardoor ik ‘op mijn oude dag’ door het bespelen daarvan nog veel muzikaal plezier beleef. En ik word mij er van bewust hoe belangrijk zoiets voor mij is en voor mijn plezier in het leven; een connectie tussen muziek maken en het volgen van mijn zielsmissie. Heel bijzonder, ook qua gewaarwording!”

Ik wil maar zeggen, een hobby kan je weliswaar gelukkig(er) maken, maar krijgt pas echt volle betekenis als die ‘liefhebberij’ aansluit bij wat en – vooral – wie je bent!


  • Herman




Vier filosofen over wat liefde is. 90

 

René Descartes (1596-1650) was een Franse filosoof.

Hij legde de nadruk op rationaliteit en wordt beschouwd

als de vader van de moderne filosofie.


Lang geleden leefde er een koningin die wilde weten

wat liefde was. Dit is niet het begin van een sprookje,

maar van de ontstaansgeschiedenis van een verhande-

ling over liefde van René Descartes . De twintigjarige

koningin van Zweden stelde de vraag of ontsporingen

erger zijn in geval van liefde of in geval van haat?

De Franse ambassadeur legde de kwestie voor aan zijn

landgenoot Descartes. In een brief probeert de filosoof

vervolgens de liefde te duiden.                                                                                                                              Er is sprake van liefde, zo meent Descartes, wanneer we ons opzettelijk verenigen met een object waarvan wij denken dat het goed voor ons is. Deze eenwording hoeft niet fysiek te zijn, want de mens ­bestaat uit twee verschillende substanties: een immateriële geest en een stoffelijk ­lichaam. Pure, ­redelijke liefde speelt zich af in de geest. Zo kunnen wij met onze gedachten God of kennis beminnen. Toch gaat liefde meestal gepaard met lichamelijke sensaties, zoals warmte rondom het hart en gespreide armen voor een omhelzing. Dat fysieke gevoel kan zelfs zo sterk zijn, dat de ziel allerlei excuses bedenkt om zich met iets of iemand te verenigen, daarbij allerlei gebreken negerend. Zo kan het gebeuren dat we ons verbinden met iets dat niet goed voor ons is, met alle gevolgen van dien. Iemand die eenmaal de liefde heeft opgevat, is bereid allerlei kwaad te accep-teren om het beminde object te plezieren. 

De filosoof antwoordt dan ook dat ontspoorde liefde gevaarlijker is dan ontspoorde haat. Haat beperkt zich ten minste tot het gehate object, terwijl een ontspoorde liefde niets ontziet behalve haar object. We doen er dus goed aan onze harten en zielen niet zomaar weg te geven.


Roland Barthes (1915-1980) was een Franse filosoof en literatuurtheoreticus. Zijn werk richt zich op de betekenis van tekens en culturele symbolen.


De noodlottige identiteit van de verliefde is niets anders dan: ik ben degene die aan het wachten is, schrijft Roland Barthes in Uit de taal van een verliefde (1977). Barthes zet zijn ideeën over de liefde niet uiteen in een verhaal of theoretische analyse, maar stelt een alfabetisch geordende encyclopedie samen waarin hij in korte fragmenten de taal van de verliefde mens beschrijft. Barthes is een structuralistisch denker, wat inhoudt dat hij meent dat we mensen moeten begrijpen vanuit hun context. Taal is zo’n context. Om inzicht te krijgen in wat verliefdheid is, moeten we volgens Barthes luisteren naar ‘iemand die in zichzelf praat, met de stem van een verliefde, tegenover de ander (het liefdesobject), die niet praat’. En wie verliefd is, stamelt, verzucht, jammert en murmelt wat af.                                                                                                                                                    Barthes’ duidt de liefde via voorbeelden uit de literatuur, filosofie en zijn eigen leven. Ondanks de persoonlijke toon van de fragmenten zijn ze voor veel mensen herkenbaar. Daarmee toont hij direct een van de tegenstrijdigheden van verliefdheid. Want hoe kan het dat we het gevoel hebben dat onze liefde uniek is, terwijl mensen zich steeds op dezelfde manieren uitdrukken? Waarom kunnen we elke avond op televisie iemand ‘Ik hou van jou’ horen zeggen, zonder dat dit afdoet aan het verlangen om de woorden zelf te spreken en te horen?                                                                                                                        

Barthes geeft geen definitie van verliefdheid, maar er valt in de fragmenten een beeld van verliefdheid te ontwaren. Verliefdheid is paradoxaal, ongeordend, onnozel, gekmakend en toch heerlijk. Liefde valt misschien alleen te begrijpen in haar eigen termen, in de chaos en de clichés.


Iris Murdoch (1919-1999) onderzocht in haar filosofisch werk en haar romans de verhouding tussen moraliteit, kunst en liefde.


Liefde maakt blind, zo luidt het gezegde. Maar volgens de Britse filosoof en schrijver Iris Murdoch zien we door de liefde juist de wereld zoals deze werkelijk is. Voor haar bestaat liefde niet uit rozengeur en maneschijn,  maar uit de realisatie dat andere mensen echt zijn, inclusief hun rafelrandjes rafelrandjes.                                    In het dagelijks leven zijn mensen vooral met zichzelf bezig, meent Murdoch. Pas wanneer we ons inspannen om de ander te zien zoals deze werkelijk is, vallen de egoïstische schellen van onze ogen. Opeens realiseren we ons dat de ander echt bestaat en dat ze zo uniek en bijzonder is dat we haar nooit helemaal zullen doorgronden. Tegelijkertijd beseffen we dat onze eerdere blik op de wereld niet klopte, en zullen we ons best doen om onszelf te verbeteren. Voor Murdoch is liefde daarom verbonden met moraliteit en streven naar het Goede.                                                          

Murdochs ideeën over de liefde laten zich moeilijk in een universele theorie vatten. Ze meent namelijk dat we niet van een geliefde houden ­vanwege ‘objectieve’ kwaliteiten, maar om wie diegene is als persoon, met diens unieke geschiedenis, trekjes en denkwijzen.                                                                                                            Murdoch was naast filosoof ook een begenadigd schrijver. Haar ideeën over liefde vinden hun toepassing in haar fictie, maar verwacht geen zoetsappige romantiek. Murdochs romans staan bol van tragedies, destructie-ve liefdes, incest, misbruik en overspel. Keer op keer vallen haar personages terug in hun egoïstische fantasieën en verliezen ze daarbij hun geliefden uit het oog. Ook in het echte leven vergt het behoorlijke inspanning om open te staan voor liefde, merkt Murdoch op. Toch is de liefde deze moeite volgens haar meer dan waard.


Ann Laura Stoler (1949) is een Amerikaanse antropoloog en historicus. Ze doet onderzoek naar de seksuele politiek van het kolonialisme.


Voor wie zich in de ogen van zijn geliefde verliest, lijkt de wereld daarbuiten te verdwijnen. Toch zijn onze verlangens niet puur individueel, meent de Amerikaanse antropoloog en historicus Ann Laura Stoler. In haar onderzoek naar intimiteit in koloniale contexten, ontdekte ze dat koloniale bestuurders zich druk bezighielden met de gevoelens van hun onderdanen. Intimiteit is nauw verbonden met machtsstructuren. Koloniale besturen baseerden hun recht op overheersing op de volgens hen ‘natuurlijke’ verhevenheid van Europeanen boven inheemse bevolkingen. Ze hadden er daarom baat bij de verschillen tussen beide groepen te benadrukken en onderlinge relaties te voorkomen. Zo werd de lokale bevolking in de voormalige Nederlandse kolonie Nederlands-­Indië neergezet als seksueel losbandig en niet in staat tot echte liefde. Nederlandse vrouwen werden daarentegen als kuis en onschuldig gezien. Nederlandse mannen zouden natuurlijke seksuele driften bezitten die botgevierd mochten worden op inheemse vrouwen.                                                                            Deze vooroordelen over ras, gender en klasse bepaalden ook tot welk ras en welke klasse iemand behoorde. Een Europese vrouw die verliefd werd op een inheemse man werd voortaan als inheemse beschouwd en kinderen van gemengde afkomst werden eerder als Europeaan gezien wanneer zij seksuele zelfbeheersing bezaten.                   

De kolonie Nederlands-Indië bestaat niet meer, maar Stolers inzichten zijn daarmee niet minder relevant. Ook nu ontstaan onze verlangens en gevoelens niet uit het niets, maar worden ze gevormd door onderwijs, culturele uitingen en vooroordelen. Ideeën over wat liefde is, wie kan liefhebben en van wie we mogen houden, blijven verstrengeld met machtsstructuren en met onze identiteit. Liefde is misschien intiem, laat Stoler zien, maar zeker niet privé.


  • Herman